ECLI:NL:GHARL:2018:9228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.235.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en machtiging tot storting in depositofonds

In deze zaak gaat het om een verzoek van de bewindvoerder om toestemming te verkrijgen voor het storten van € 6.500,- in een depositofonds ten behoeve van de rechthebbende. De rechthebbende, die lijdt aan schizofrenie, is onder bewind gesteld en kan niet zelfstandig beslissen over zijn financiën. De kantonrechter had eerder het verzoek van de bewindvoerder afgewezen, omdat er onvoldoende noodzaak was aangetoond voor deze storting, gezien de rechthebbende al een uitvaartverzekering had. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de bewindvoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de storting noodzakelijk was voor de verzorging van de rechthebbende. Het hof concludeert dat de bewindvoerder tevergeefs in hoger beroep is gekomen, en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.228
(zaaknummer rechtbank Gelderland 6524779)
beschikking van 23 oktober 2018
inzake het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.M. Vervoorn te Nieuwkoop,
betreffende
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 22 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 maart 2018;
  • de brief van mr. Vervoorn van 7 september 2018 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2018 plaatsgevonden. De bewindvoerder is in persoon verschenen. Tevens is aanwezig [naam] (echtgenote van de bewindvoerder en zus van de rechthebbende).

3.De feiten

3.1.
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 20 mei 1988 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld, met benoeming van [verzoeker] en [naam bewindvoerder] als bewindvoerders.
3.3.
Bij brief van 8 december 2017 heeft de bewindvoerder de kantonrechter, kort gezegd, meegedeeld voornemens te zijn € 6.500,- van de rekening van rechthebbende te storten in een fonds van Stichting [naam stichting] (hierna ook: [naam stichting] ), een geblokkeerde rekening. De uitkering vindt plaats bij overlijden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij beschikking van 22 december 2017 heeft de kantonrechter, die de onder 3.3 vermelde mededeling heeft opgevat als een verzoek van de bewindvoerder om te mogen overgaan tot storting van een bedrag van € 6.500,- in [naam stichting] , dit verzoek afgewezen.
4.2.
De bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 december 2017.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hem alsnog toestemming te verlenen tot belegging van een bedrag van € 6.500,- uit het vermogen van de rechthebbende bij [naam stichting] , ten behoeve van de dekking van de kosten van de uitvaart van de rechthebbende, zoals door de bewindvoerder aan de kantonrechter was verzocht.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW) draagt de bewindvoerder zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:441 BW behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet instaat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor een aantal, in die bepaling onder a tot en met f genoemde handelingen.
5.2.
Uit de bij de voormelde brief van 7 september 2018 door de advocaat van de bewindvoerder overgelegde verklaring van [naam bewindvoerder] blijkt dat deze (mede) bewindvoerder de mening deelt en het verweer overneemt van de (andere) bewindvoerder, [verzoeker] .
5.3.
Het hof overweegt allereerst als volgt. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat hij de kantonrechter bij brief van 6 december 2017 enkel heeft geïnformeerd over de voorgenomen belegging. Volgens de bewindvoerder heeft de kantonrechter deze brief ten terechte aangemerkt als een verzoek om toestemming voor die (voorgenomen) belegging. Het hof oordeelt hierover als volgt.
In de brief van 6 december 2017 heeft de bewindvoerder laten weten dat hij voornemens is een verandering in de beleggingen te doen. De bewindvoerder heeft in zijn brief aan de hand van een cijfermatige onderbouwing uitgelegd waarom hij € 6.500,- op een geblokkeerde rekening van [naam stichting] wil storten. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter, gelet op eerder gemeld voornemen en de cijfermatige toelichting daarvan, de brief van de bewindvoerder terecht aangemerkt als een verzoek om hiervoor machtiging te verlenen.
5.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of machtiging is vereist voor een belegging als de onderhavige. De bewindvoerder stelt dat, gezien de aard van de belegging (niet risicovol), hiervoor geen toestemming nodig is. Volgens de bewindvoerder is één van de taken van de bewindvoerder het doelmatig beleggen van het vermogen van de rechthebbende. Naar het hof begrijpt, beschouwt de bewindvoerder de door hem, inmiddels voltooide, belegging als een beheersdaad als genoemd onder artikel 1:441, tweede lid, onder a, BW. Naar volgt uit de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK&T wordt onder beheersdaden onder andere verstaan het doelmatig beleggen of herbeleggen van vermogen. Het beleggen, herbeleggen en wisselen van aandelen en obligaties is slechts toegestaan binnen de grenzen van een defensief of zeer defensief beleggingsprofiel, waarbij mede acht wordt geslagen op de omvang van de spaarsaldi. Of de belegging als een gewone beheersdaad kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van het hof kan echter in het midden blijven of het storten van € 6.500,- in een depositofonds, op een geblokkeerde rekening van [naam stichting] , moet worden aangemerkt als een gewone beheersdaad. Op grond van het bepaalde onder artikel 1:441, tweede lid, onder f, BW kan de kantonrechter ook andere handelingen, dus ook beheershandelingen, aanwijzen als handelingen waarvoor geldt dat toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter nodig is. In het onderhavige geval is van belang dat de bewindvoerder ten laste van de rechthebbende, met het oog op diens begrafeniskosten, een belegging in een depositofonds wenst te doen, waarbij het tegoed op de geblokkeerde rekening pas wordt uitgekeerd bij overlijden van de rechthebbende, terwijl de rechthebbende reeds over een uitvaartverzekering bij Dela beschikt. Onder deze omstandigheden acht het hof toestemming van de rechthebbende dan wel machtiging van de kantonrechter voor het doen van genoemde belegging nodig.
5.5.
Voorop staat dat de bewindvoerder de toestemming van de rechthebbende zelf nodig heeft, als deze ter zake van de desbetreffende handeling voldoende wilsbekwaam is te achten. Voor het oordeel of de rechthebbende voldoende wilsbekwaam is te achten is van belang of de rechthebbende de gevolgen van de belegging kan overzien. Volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK&T wordt tot uitgangspunt genomen dat de kantonrechter zich ervan vergewist of, en zo ja in hoeverre, de rechthebbende in staat is toestemming te geven aan de bewindvoerder. Omdat de rechthebbende, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, ter zitting niet is verschenen, moet het hof zich een oordeel vormen aan de hand van de stukken en hetgeen door de bewindvoerder en diens echtgenote ter zitting naar voren is gebracht.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de bewindvoerder en de rechthebbende grote bezwaren bestaan tegen de berichtgeving door de rechtbank en het hof aan de rechthebbende. Gebleken is dat de rechthebbende lijdt aan schizofrenie en dat hij niet in staat is de brieven die hem in het kader van de onderhavige procedure zijn toegezonden, in voldoende mate te begrijpen. Het valt dan ook te betwijfelen of en in hoeverre de rechthebbende in staat is de gevolgen van de door de bewindvoerder gedane belegging te overzien. Bij de eerdergenoemde brief van 7 september 2018 is door de advocaat van de bewindvoerder als bijlage ook een brief van de rechthebbende overgelegd. In deze brief verklaart de rechthebbende dat hij niet over financiële zaken wenst te worden aangesproken; hiervoor heeft hij immers een bewindvoerder. Hij neemt aan dat het bewind vóór hem werkt en niet tegen hem. Uit de brief blijkt niet dat de gevolgen van de belegging voor de rechthebbende duidelijk zijn.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de rechthebbende niet in staat is de noodzakelijke toestemming voor het doen van de belegging te verlenen, zodat hiervoor machtiging van de kantonrechter vereist is.
5.6.
Ten slotte ligt de vraag voor of de kantonrechter al dan niet terecht een dergelijke machtiging heeft geweigerd. Gebleken is dat de rechthebbende reeds over een uitvaartverzekering bij Dela beschikt. Hoewel de bewindvoerder heeft gesteld dat deze verzekering slechts een minimumverzekering betreft, is niet gesteld of gebleken dat deze verzekering onvoldoende is om de kosten van de uitvaart van rechthebbende te kunnen dekken. Van de noodzaak voor het onttrekken van een bedrag van € 6.500,- aan het vermogen van de rechthebbende, is dan ook onvoldoende gebleken.
Uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de rechthebbende in een huis voor ontheemden verblijft. Op grond van de Wet langdurige zorg dient de rechthebbende voor zijn verblijf een eigen bijdrage te betalen. De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van zijn inkomen. Daarbij speelt ook het box 3 vermogen een rol. De rechthebbende beschikt op dit moment over een eigen vermogen van circa € 150.000,-. Door de betalingen aan de eigen bijdrage neemt het vermogen van de rechthebbende met zo’n € 700,- per maand af, aldus de bewindvoerder.
De omstandigheid dat een storting in [naam stichting] tot gevolg zal hebben dat de vermogensrendementsheffing lager zal uitvallen en dat de eigen bijdrage van belanghebbende eveneens zal worden verlaagd, kan naar het oordeel van het hof echter niet ertoe leiden dat daardoor een noodzaak ontstaat voor het doen van de verzochte belegging. In dit verband acht het hof voorts van belang dat het onttrokken bedrag van € 6.500,- de rechthebbende niet ten goede komt tijdens zijn leven. Het bedrag staat op een geblokkeerde rekening die immers pas uitkeert op het moment van overlijden van de rechthebbende. Het bedrag kan daardoor niet besteed worden voor de verzorging van de rechthebbende, terwijl het denkbaar is dat de rechthebbende dit bedrag in de toekomst daarvoor wel nodig heeft.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter het verzoek tot het verlenen van toestemming voor de belegging van een bedrag van € 6.500,- in [naam stichting] terecht heeft afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de bewindvoerder het hoger beroep tevergeefs ingesteld. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 22 december 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, C.J. Laurentius-Kooter en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 23 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.