ECLI:NL:GHARL:2018:9078

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.138.410/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake inlichtingencomparitie in civiele procedure tussen Nieland Beheer B.V. en [appellant1]

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 16 oktober 2018, wordt een inlichtingencomparitie gelast in een civiele procedure tussen Nieland Beheer B.V. en een appellant, die in eerste aanleg als eiser in conventie en verweerder in reconventie optrad. Het hof constateert dat ondanks eerdere verzoeken aan partijen om duidelijkheid te verschaffen in hun stellingen, de situatie nog steeds ondoorzichtig is. De partijen hebben talrijke transacties via verschillende vennootschappen uitgevoerd, wat heeft geleid tot een complexe juridische situatie. Het hof heeft vragen geformuleerd die tijdens de comparitie besproken moeten worden, waaronder de afwikkeling van verschillende projecten en de juridische status van vorderingen tussen de vennootschappen. De advocaten van beide partijen krijgen de gelegenheid om hun standpunten kort uiteen te zetten, en het hof hoopt dat dit zal bijdragen aan een betere helderheid in de zaak. De comparitie zal plaatsvinden in het paleis van justitie in Leeuwarden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.138.410/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 123498 / HA ZA 11-7)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant1],
2. Nieland Beheer B.V.,
gevestigd te Beekbergen,
hierna:
Nieland Beheer,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M.F.M. Groot Kormelink, kantoorhoudend te Ede (Gld.),
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt het tussenarrest van 2 mei 2017 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellanten] c.s. hebben, nadat een eerdere akte was geweigerd, een akte met twee producties genomen. [geïntimeerde] heeft eveneens een akte genomen. Vervolgens hebben partijen aanvullend gefourneerd.
1.2
Het hof heeft daarop arrest bepaald.

2.Terugkomen op bindende eindbeslissing / nieuw verweer

2.1
In het tussenarrest van 19 juli 2016 heeft het hof overwogen dat [appellanten] c.s. hun vordering hebben gebaseerd op een door Revenberg AA opgesteld totaaloverzicht. Het hof heeft, gelet op de door partijen in de processtukken ingenomen standpunten, in rechtsoverweging 2.12 het volgende overwogen:
"
[geïntimeerde] heeft de door Revenberg AA in het totaaloverzicht opgenomen posten niet in detail besproken. Hij heeft betoogd dat geen rekening is gehouden met de juridische status van de vorderingen tussen de diverse vennootschappen. Naar aanleiding van dat betoog heeft het hof de hiervoor vermelde vragen gesteld.Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Revenberg AA zijn werk niet heeft afgerond. Voor zover die stelling betrekking heeft op de verrekening van de in het totaaloverzicht vermelde “assets” is die stelling juist. Het hof komt daar hierna op terug. Voor zover de stelling betrekking heeft op niet in het overzicht genoemde projecten waarvan ook nog verrekening dient plaats te vinden, heeft [geïntimeerde] de stelling dat Revenberg AA zijn werk niet heeft afgerond onvoldoende onderbouwd. Als van dergelijke projecten sprake is (geweest), had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen aan te geven welke projecten het betreft. Voor zover [geïntimeerde] met zijn betoog dat Revenberg AA zijn werkzaamheden nog niet heeft afgerond ook de posten ter discussie wil stellen, waarvan Revenberg AA in zijn totaaloverzicht, en de uitwerking daarvan, heeft aangegeven dat daarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat, heeft [geïntimeerde] dat betoog onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft niet gesteld welke posten door Revenberg ten onrechte als niet ter discussie staand tussen partijen heeft aangemerkt. Dat had, nu niet in geschil is dat Revenberg AA het totaaloverzicht in opdracht van beide partijen heeft opgesteld en hij om het totaaloverzicht op te kunnen stellen ook informatie heeft ingewonnen bij beide partijen en met beide heeft overlegd, wel voor de hand gelegen. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat de in het totaaloverzicht in de kolom “ [geïntimeerde] ” vermelde bedragen, voor zover deze betrekking hebben op [geïntimeerde] , en niet op Veenhuijsen Beheer, in de rekening-courantverhouding tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde] betrokken dienen te worden, indien er vanuit kan worden gegaan dat de afwikkeling van de diverse projecten in privé dient te geschieden."
2.2
[geïntimeerde] verzoekt het hof in zijn nadere akte van 30 augustus 2016 terug te komen van deze beslissing. Het hof ziet daartoe geen reden. [geïntimeerde] miskent dat [appellanten] c.s. hun vorderingen hebben gebaseerd op het overzicht van Revenberg AA. Het hof heeft onderzocht uit welke onderdelen dat overzicht bestaat en tegen welke onderdelen [geïntimeerde] (welk) verweer heeft gevoerd. Vervolgens heeft het hof ten aanzien van de onderdelen waarop verweer is gevoerd vragen gesteld aan partijen (waarop een langdurige aktewisseling is gevolgd, met enkele tussenarresten waarin gelegenheid werd geboden om op de bij de laatste akte overgelegde producties te reageren) en ten aanzien van de onderdelen waarop geen verweer is gevoerd overwogen dat wordt uitgegaan van het overzicht. Indien [geïntimeerde] meende dat het overzicht onjuist en/of onvolledig was, had het op zijn weg gelegen die stelling in te nemen en te onderbouwen. Het hof stelt vast dat hij dat tot aan genoemd tussenarrest niet had gedaan en nadien slechts in algemene bewoordingen. Dat van een feitelijke of juridische grondslag sprake is wanneer het hof zijn uitgangspunt neemt in (de niet bestreden onderdelen van) het overzicht van Revenberg AA heeft [geïntimeerde] dan ook niet aannemelijk gemaakt.
2.3
In de akte van 14 juni 2017 heeft [geïntimeerde] subsidiair - voor het geval het hof enige bewijskracht zou toekennen aan de "beweerdelijke overeenkomst uit juli 2008" en/of de rapportage van Revenberg AA - een beroep op dwaling gedaan. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] dit beroep niet in het eerste processtuk in hoger beroep heeft gedaan, zelfs niet bij gelegenheid van het schriftelijk pleidooi en ook niet in zijn eerste akte na het tussenarrest van 19 juli 2016, maar pas toen [appellanten] c.s. in een akte gereageerd hadden op zijn nadere akte van 30 augustus 2016. Dat is in strijd met de ook voor geïntimeerde geldende twee conclusie regel en ook overigens veel te laat. Niet valt in te zien waarom [geïntimeerde] zich niet (veel) eerder in de appelprocedure op dwaling heeft beroepen. Het hof zal het beroep op dwaling dan ook als tardief gedaan buiten beschouwing laten.

3.De verdere bespreking van de grieven

3.1
Het hof stelt voorop dat partijen het hof niet gemakkelijk hebben gemaakt om grip te krijgen op de vorderingen en het verweer. Partijen hebben talrijke transacties met elkaar gedaan via allerlei vennootschappen en ondoorzichtige juridische constructies zonder (op een voor het hof doorzichtige wijze althans) hun onderlinge financiële positie bij te houden. Op de door het hof in meergenoemd tussenarrest gestelde vragen, die bedoeld waren om enige helderheid te verkrijgen, hebben zij met tientallen bladzijden tekst geantwoord en veel nieuwe producties overgelegd, waarop dan weer omstandig werd gereageerd. Het hof stelt na lezing van al deze bladzijden tekst vast dat het verwijt dat partijen elkaar herhaaldelijk hebben gemaakt, te weten dat de andere partij rookgordijnen opwerpt en de kwestie nodeloos ingewikkelder maakt, in elk geval wederzijds terecht is geweest. Het gevolg is wel dat het hof nog steeds, of zelfs nog sterker dan toen het aan partijen om duidelijkheid vroeg, door de bomen het bos niet ziet.
3.2
Het hof kan op basis van de tot nu toe door partijen aangeleverde informatie geen verantwoorde beslissing nemen op de partijen nog verdeeld houdende geschilpunten. Het hof ziet geen andere oplossing dan (opnieuw) een comparitie van partijen te gelasten om de nu ontstane situatie met partijen te bespreken en om informatie van partijen te verkrijgen. De advocaten van partijen krijgen de gelegenheid om bij gelegenheid van de comparitie aan de hand van een notitie van maximaal twee bladzijden (gedurende tien minuten) het standpunt van hun cliënt(en) uiteen te zetten. Het hof hoopt dat deze bondigheid ertoe leidt dat het standpunt van partijen - en de kern van het geschil - duidelijk wordt. Het zou dienstig zijn indien de heer Revenberg AA bij de comparitie aanwezig is om waar nodig een toelichting te geven.
3.3
Tijdens de comparitie zal het hof de in het tussenarrest van 19 juli 2016 geformuleerde vragen (met partijen bespreken. Daarnaast zal het hof de volgende vragen aan partijen voorleggen:
- Is het project Sirius inmiddels afgewikkeld en, zo ja, op welke wijze?
-
Wie houdt de aandelen in Cubejo en Tibushi NV?
Het ligt voor de hand dat [appellant1] , die bestuurder is(geweest) van Cubejo deze vraag beantwoordt en ter onderbouwing van zijn antwoord ook bescheiden in het geding brengt waaruit de juistheid van zijn antwoordstellingen volgt.
- Wie is de ‘UBO’ van Global Investment Corporation?
Het ligt voor de hand dat [appellant1] , die ten aanzien van de vennootschappen Domburg Beheer B.V. en Middelburg Vastgoed B.V. een volmacht van Global Investment Corporation heeft ontvangen en derhalve in relatie staat tot Global Investment Corporation deze vraag beantwoordt en ter onderbouwing van zijn antwoord ook bescheiden in het geding brengt waaruit de juistheid van zijn antwoord volgt.
- Is het project Kamay inmiddels afgewikkeld? Zo ja, wat was daarvan het resultaat en zo nee, wat is de waarde van dit project?
Het ligt voor de hand dat [appellant1] als bestuurder van Cubejo, de eigenaar van de grond, deze vraag beantwoordt en ter onderbouwing van zijn antwoord ook bescheiden in het geding brengt (zoals de meest recente jaarstukken van Cubejo), waaruit de juistheid van zijn antwoord volgt.
- Wie was eigenaar van het project Brisas? Aan wie is het project verkocht en tegen welke prijs? Wat was de projectwinst dan wel het projectverlies op basis van deze verkoopprijs? Is het project vervolgens voor een hogere prijs doorverkocht?
- Is het faillissement van Landhuysen Beheer B.V. inmiddels afgewikkeld? Indien dat het geval is en indien Nieland (Beheer) niet aansprakelijk is gesteld voor de BTW-claim van
€ 330.000,-, wat is dan nog de grondslag van de vordering inzake Landhuysen?
Indien het faillissement nog niet is opgeheven, hoe groot is de kans dat Nieland (Beheer) alsnog wordt aangesproken door de curator, mede gelet op het overgelegde faillissementsverslag?

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
Voordat het verder beslist:
bepaalt dat partijen [appellant1] en [geïntimeerde] in persoon en Nieland Beheer vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 3.2 en 3.3 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat bij deze comparitie de advocaten van partijen de gelegenheid hebben om pleitnotities (maximaal 2 bladzijden A4-formaat en gedurende maximaal 10 minuten voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden november 2018 tot en met mei 2019 zullen opgeven op de
roldatum 13 november 2018, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. G van Rijssen en mr. I. Tubben en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 oktober 2018 door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier.