ECLI:NL:GHARL:2018:9061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
WAHV 200.208.022
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter en zekerheidstelling in het kader van administratieve sancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2017. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene geen zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het beroep. De betrokkene, die in een penitentiaire inrichting verblijft, voerde aan dat hij niet in staat was om het verlaagde bedrag van de zekerheidstelling te voldoen vanwege zijn beperkte financiële middelen.

Het hof heeft de argumenten van de betrokkene in overweging genomen en vastgesteld dat de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid, gezien de financiële omstandigheden van de betrokkene, een ontoelaatbare beperking zou vormen op het recht op toegang tot de rechter. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in redelijkheid niet had mogen afzien van het verder verlagen van het bedrag van de zekerheidstelling. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van toegang tot de rechter en de noodzaak om rekening te houden met de financiële draagkracht van de betrokkene bij het opleggen van zekerheidstellingen in het kader van administratieve sancties. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om de verlaagde zekerheidstelling van € 70,- te voldoen, en dat dit een ontoelaatbare beperking zou vormen van zijn recht op toegang tot de rechter.

Uitspraak

WAHV 200.208.022
16 oktober 2018
CJIB 185354858
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 6 januari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
verblijvende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De betrokkene voert aan dat de sanctie ten onrechte aan hem is opgelegd. Daarnaast verblijft de betrokkene in een penitentiaire inrichting en beschikt hij niet over voldoende financiële middelen om het (verlaagde) bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
3. De zekerheidstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wahv is vereist met het oog op de ontvankelijkheid van het bij de kantonrechter ingestelde beroep. Dit betekent dat de kantonrechter de bezwaren tegen de oplegging van de administratieve sanctie pas had kunnen behandelen, wanneer de betrokkene zekerheid had gesteld. De verplichting tot zekerheidstelling loopt niet vooruit op de vraag of een betrokkene een gedraging in de zin van de Wahv heeft verricht. De zekerheidstelling beperkt evenmin de verdedigingsmogelijkheden waarover een betrokkene kan beschikken. De Wahv maakt voor wat betreft de verplichting tot zekerheidstelling geen uitzondering voor het geval de betrokkene meent dat ten onrechte aan hem een sanctie is opgelegd. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene terugbetaald. Bij ongegrondverklaring van het beroep wordt het bedrag van de opgelegde sanctie met het bedrag van de zekerheid verrekend.
4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wahv in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
5. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
6. Dit brengt mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Wahv in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zo nodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
7. Namens de betrokkene is uitgebreid uiteengezet waarom hij niet in staat is zekerheid te stellen. Daarbij is aan de hand van diverse stukken inzage gegeven in de financiële situatie van de betrokkene. Geconcludeerd moet worden dat de betrokkene zeer beperkte inkomsten geniet in de penitentiaire inrichting waarin hij verblijft.
8. Bij de behandeling van de zaak op de openbare zitting van 26 oktober 2016 heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld. De aangevoerde omstandigheden hebben aanleiding gegeven om het bedrag van de zekerheid voorafgaand aan de zitting reeds te verlagen tot
€ 70,-. De betrokkene heeft de verlaagde zekerheidstelling echter ook niet voldaan en is niet ter zitting verschenen om daarover duidelijkheid te verschaffen. Het verlaagde bedrag van
€ 70,- is daarom gehandhaafd. De betrokkene is een nadere termijn geboden om het bedrag te voldoen.
9. Bij beslissing van 6 januari 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld dat geen zekerheid is gesteld. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
10. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn financiële draagkracht in de weg staat aan het stellen van het volledige bedrag aan zekerheid. Naar het oordeel van het hof kan in dit geval echter ook betaling van de verlaagde zekerheidstelling van € 70,- in redelijkheid niet van de betrokkene worden verlangd. Gelet op de uiterst beperkte financiële draagkracht van de betrokkene zou dit een ontoelaatbare beperking vormen op het recht tot toegang tot de rechter. De kantonrechter had daarom in redelijkheid niet ervan mogen afzien om het bedrag van de zekerheidstelling nog verdergaand te verlagen dan wel op nihil te stellen.
11. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de zaak ingevolge het bepaalde in artikel 20d, tweede lid, van de Wahv terugwijzen naar de rechtbank.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.