Uitspraak
De beslissing van de kantonrechter
Het procesverloop
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2018. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter, die oordeelde dat de betrokkene niet tijdig zekerheid had gesteld voor de betaling van de sanctie en administratiekosten, zoals vereist door artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof oordeelt dat de tweede mededeling over de verplichting tot zekerheidstelling niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat hierin geen termijn is opgenomen waarbinnen zekerheid moet worden gesteld. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven, maar het hof concludeert dat de kantonrechter niet tot een ander oordeel had kunnen komen, gezien de duidelijke weigering van de betrokkene om zekerheid te stellen.
Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden. De betrokkene had in eerdere correspondentie duidelijk gemaakt dat hij niet bereid was om zekerheid te stellen en voerde aan dat deze verplichting in strijd is met de Grondwet en de beginselen van de democratische rechtsstaat. Het hof wijst deze argumenten af, onder verwijzing naar artikel 120 van de Grondwet, dat de rechter verbiedt om de grondwettigheid van wetten te toetsen. Het hof concludeert dat de verplichting tot zekerheidstelling in het algemeen niet de toegang tot de rechter belemmert, tenzij de hoogte van de gevraagde zekerheid een ontoelaatbare beperking vormt van het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, wat in deze zaak niet is aangetoond. Het hof wijst ook het verzoek van de betrokkene om proceskostenvergoeding af, en stelt dat eventuele claims tegen het openbaar ministerie wegens onrechtmatige daad aan de civiele rechter moeten worden voorgelegd.