ECLI:NL:GHARL:2018:9055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.234.463/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beschikking tot onderbewindstelling van een meerderjarige wegens verkwisting en problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 november 2017 een bewind had ingesteld over de goederen en gelden van de betrokkene, die te maken had met verkwisting en problematische schulden. De betrokkene, geboren in 1962, had in hoger beroep vier grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. De advocaat van de betrokkene, mr. M. Helmantel, voerde aan dat de betrokkene niet voldoende was voorgelicht over de maatregel en dat hij deze niet wenste.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter de betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. Het hof concludeerde dat er niet was aangetoond dat er geen minder ingrijpende maatregel, zoals budgetbeheer, kon worden toegepast. De betrokkene had in zijn verklaring aangegeven dat hij onder bewind moest omdat hij niet meer wist wat hij moest doen en dat hij een aanzienlijke schuldenlast had van ongeveer € 30.000,-.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat budgetbeheer niet voldoende zou zijn geweest. De taak van de bewindvoerder eindigde daags na de uitspraak, maar de reeds verrichte handelingen bleven verbindend voor de betrokkene. De beslissing over de jaarbeloning van de bewindvoerder werd door het hof niet ter discussie gesteld, omdat de betrokkene onvoldoende onderbouwing had gegeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.234.463/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6397876 VO VERZ 17-2116)
beschikking van 11 oktober 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de bewindvoerder] ,

kantoorhoudende te [A] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
2.
[de dochter van betrokkene],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de dochter van betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 februari 2018;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 29 maart 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 24 april 2018 met productie(s);
- een brief van de bewindvoerder van 27 augustus 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn betrokkene bijgestaan door zijn advocaat en namens de bewindvoerder [C] . Als toehoorder is aanwezig geweest [D] .

3.De feiten

Betrokkene is geboren [in] 1962. De meerderjarige dochter van betrokkene is aangemerkt als belanghebbende maar is niet in de procedure verschenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en [de bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd. De jaarbeloning van de bewindvoerder is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerder en mentoren. De beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden is vastgesteld op een bedrag van € 389,50.
4.2
Betrokkene is met vier grieven in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Betrokkene heeft zijn verzoek ter zitting nader toegelicht en betrokkene verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek in eerste aanleg (alsnog) af te wijzen, en subsidiair het bewind op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de verzochte maatregel niet heeft gewild en dat de bewindvoerder hem hierover onvoldoende heeft voorgelicht. Deze stelling komt het hof niet aannemelijk voor. Betrokkene heeft het verzoek ondertekend, evenals het formulier "Goed om te weten! (beschermingsbewind)". Daarnaast schrijft de betrokkene in zijn eigen verklaring van 14 september 2017 (kort gezegd) dat "hij er niet meer uitkomt en onder bewind moet omdat hij niet meer weet wat hij moet doen en de deurwaarders de deur platlopen". Uit de stukken blijkt ook dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift sprake was van een forse schuldenlast. Blijkens de stukken bedroeg de schuldenlast destijds ongeveer € 30.000,-. Dat betrokkene zoals hij zelf ter zitting heeft gesteld het verzoek en het formulier niet vooraf heeft gelezen omdat er papieren op zouden liggen, komt voor zijn rekening en risico.
5.3
Echter, naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval niet gebleken dat er niet met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan. Blijkens de wetsgeschiedenis is uitgangspunt dat een maatregel passend is en niet verder ingrijpt dan noodzakelijk. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat budgetbeheer in zijn geval afdoende is en dat dit geen kans heeft gekregen. Uit de overeenkomst tot budgetbeheer - die op 10 oktober 2017 door betrokkene is ondertekend - blijkt dat het budgetbeheer op 14 september 2017 is ingegaan, zoals betrokkene ter zitting ook heeft verklaard. Vervolgens is op 16 oktober 2017 het inleidend verzoekschrift tot onderbewindstelling bij de rechtbank ingediend. Evenals betrokkene is het hof van oordeel dat het budgetbeheer vanwege de korte tijdspanne tussen het instellen daarvan en het indienen van het inleidend verzoek tot onderbewindstelling bij de rechtbank, nauwelijks kans heeft gekregen. De enkele niet nader toegelichte verklaring van de bewindvoerder dat bewind wel degelijk noodzakelijk is, is in dit verband onvoldoende om tot een dergelijke maatregel over te gaan. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat betrokkene niet is gehoord door de kantonrechter om de noodzaak van het bewind te beoordelen (in afwijking van de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) vastgestelde Aanbevelingen meerderjarigenbewind), wat de reden daarvan ook zij, en dat de kantonrechter enkel op basis van een schriftelijk verzoek van betrokkene op het verzoek van betrokkene heeft beslist. Nu niet is komen vast te staan dat budgetbeheer voor betrokkene ontoereikend is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen, zal het hof het inleidend verzoek van betrokkene tot onderbewindstelling alsnog afwijzen.
5.4
Nu de beschikking waarbij bewind is uitgesproken wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, neemt de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW daags na deze uitspraak een einde. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor de rechthebbende echter verbindend.
5.5
Voor zover betrokkene de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de jaarbeloning van de bewindvoerder nog ter discussie stelt, overweegt het hof dat betrokkene onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om te kunnen concluderen dat de beslissing in deze onjuist is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 november 2017, en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van betrokkene tot het instellen van een bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en S. Rezel, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 11 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.