Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
1.[de bewindvoerder] ,
[de dochter van betrokkene],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 november 2017 een bewind had ingesteld over de goederen en gelden van de betrokkene, die te maken had met verkwisting en problematische schulden. De betrokkene, geboren in 1962, had in hoger beroep vier grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. De advocaat van de betrokkene, mr. M. Helmantel, voerde aan dat de betrokkene niet voldoende was voorgelicht over de maatregel en dat hij deze niet wenste.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter de betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. Het hof concludeerde dat er niet was aangetoond dat er geen minder ingrijpende maatregel, zoals budgetbeheer, kon worden toegepast. De betrokkene had in zijn verklaring aangegeven dat hij onder bewind moest omdat hij niet meer wist wat hij moest doen en dat hij een aanzienlijke schuldenlast had van ongeveer € 30.000,-.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat budgetbeheer niet voldoende zou zijn geweest. De taak van de bewindvoerder eindigde daags na de uitspraak, maar de reeds verrichte handelingen bleven verbindend voor de betrokkene. De beslissing over de jaarbeloning van de bewindvoerder werd door het hof niet ter discussie gesteld, omdat de betrokkene onvoldoende onderbouwing had gegeven.