In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een zorgverlener, hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2013, waarbij de Belastingdienst haar voordelen als zorgverlener had aangemerkt als loon uit dienstbetrekking in plaats van winst uit onderneming. De belanghebbende had eerder een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) ontvangen die haar de status van ondernemer toekende (VAR-wuo). De Inspecteur had deze VAR later herzien naar een VAR-loon, met terugwerkende kracht, wat leidde tot de geschilpunten in deze zaak.
Het Hof heeft beoordeeld of de belanghebbende aan de VAR-wuo het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat haar inkomsten als zorgverlener als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende inderdaad op de VAR-wuo mocht vertrouwen voor de periode tot de herziening, en dat de Inspecteur niet kon terugkomen op de eerder afgegeven verklaring zonder dat dit goed was geformaliseerd. Het Hof concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 32.794, en dat de belastingrente dienovereenkomstig moest worden aangepast. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 2.502 werden vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid voor belastingplichtigen die vertrouwen op de door de Belastingdienst afgegeven verklaringen, en de noodzaak voor de Belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met herzieningen van dergelijke verklaringen.