In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een lid van de Provinciale Staten van [B], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, opgelegd aan belanghebbende, terecht was. Belanghebbende stelde dat alle uren die hij als Statenlid had gewerkt, ten dienste stonden van zijn onderneming, en dat hij recht had op zelfstandigenaftrek en startersaftrek. De Inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en stelde dat de werkzaamheden als Statenlid niet als winst uit onderneming konden worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij aan het urencriterium voldeed, en dat de werkzaamheden als Statenlid niet konden worden toegerekend aan zijn onderneming. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 16 oktober 2018 openbaar gemaakt.