ECLI:NL:GHARL:2018:9003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
21-006947-16(gevoegde zaken:21-006379-16 en 21-002500-16)
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en diefstal met geweld, toepassing adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor zes strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1997 en verblijvende in P.I. Lelystad, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte samen met medeverdachten een oudere man heeft mishandeld. Daarnaast was er sprake van een poging tot inbraak en een voltooide woninginbraak. De verdachte heeft ook een politieambtenaar beledigd door naar hem te spugen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis en heeft besloten het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een PIJ-maatregel. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006947-16 (gevoegde zaken: 21-006379-16 en 21-002500-16)
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland van respectievelijk 6 december 2016 (parketnummer 18-720207-16), de van dat vonnis deel uitmakende beslissing tot tenuitvoerlegging (parketnummer 18-740016-14), 25 november 2016 (18-175157-16) en 21 april 2016 (18-730279-15), en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing tot tenuitvoerlegging (parketnummer 18-740016-14), tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen de hiervoor genoemde vonnissen hoger beroep ingesteld. Deze zaken zijn ter terechtzitting van het hof op 3 november 2016 gevoegd en vervolgens behandeld onder parketnummer 21-006947-16.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 november 2016, 12 januari 2018 en 27 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18-175157-16 en het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de TBS-maatregel met bevel tot dwangverpleging. Indien het hof inderdaad tot oplegging van de TBS-maatregel komt, dient de vordering tot tenuitvoerlegging van 2 maanden jeugddetentie te worden afgewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 234,-, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.560,- en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 2.995,84. Alle toegewezen vorderingen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarnaast dient telkens de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 21-006947-16 onder 3 en 5 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

De vonnissen waarvan beroep

Zaak met parketnummer 8-720207-16:
Verdachte is in eerste aanleg ter zake van het in vereniging plegen van poging tot doodslag, een poging tot woninginbraak in vereniging en een (voltooide) woninginbraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van 2 maanden jeugddetentie toegewezen. Van twee andere ten laste gelegde feiten is verdachte vrijgesproken.
Zaak met parketnummer 18-175157-16:
Verdachte is in deze zaak ter zake van het beledigen van een politieambtenaar veroordeeld tot een geldboete van € 750,-. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Zaak met parketnummer 18-730279-15:
Verdachte is door de rechtbank veroordeeld ter zake van - kort gezegd - medeplichtigheid aan een (poging tot) overval op een supermarkt en het in vereniging stelen van een auto veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot een bedrag van € 1.560,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is toegewezen tot een bedrag van € 2.508,38, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van twee maanden jeugddetentie toegewezen.
Het hof zal de vonnissen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-720207-16:
1.
primair:
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met verdachtes mededader, althans alleen, die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt en/of meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en/of met kracht tegen/op het hoofd en/of andere delen van het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1.
subsidiair:

hij op of omstreeks 10 juli 2016 te [plaats 1] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [weg] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de [weg] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:

- tegen de grond werken van die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal, stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of stampen tegen/op het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] .
1.
meer subsidiair:

hij op of omstreeks 10 juli 2016 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]

- te duwen en/of tegen de grond te werken en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te stompen en/of te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op het hoofd en/of andere delen van het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stampen.
2
primair:
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan of bij de [adres 1] weg te nemen, enig(e) goed(eren) van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),(met een voorwerp) aan de voordeur en/of de achterdeur van die woning en/of de kozijnen en/of sloten van de/die voordeur en/of achterdeur van die woning heeft gewrikt en/of (vervolgens) die voordeur en/of achterdeur van die woning heeft opengebroken en/of (vervolgens) die woning is binnengegaan en/of (vervolgens) in die woning heeft gezocht naar goederen van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4:
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2015 tot en met 28 januari 2015 te [gemeente 1] , (althans) in de gemeente [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 2] , aldaar, heeft weggenomen (onder meer) een laptop en/of een televisie (merk Philips) en/of koffer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Zaak met parketnummer 18-175157-16:
hij op of omstreeks 30 juli 2015 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar, [benadeelde 1] , hoofdagent van de politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door naar en/of in het gezicht van die [benadeelde 1] te spugen.
Zaak met parketnummer 18-730279-15:
1.
primair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2015, te [plaats 2] , (althans) in de gemeente [gemeente 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt PLUS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meer aldaar in die supermarkt aanwezige personen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- een personenauto heeft/hebben verworven en/of (vervolgens)
- met die personenauto van [plaats 1] naar [plaats 2] is/zijn gereden en/of (vervolgens)
- voornoemde supermarkt zijn binnengegaan, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) bij zich droeg(en) en/of (vervolgens)
- op de aldaar aanwezige [benadeelde 2] zijn afgerend en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en/of in de houdgreep heeft/hebben genomen en/of daarbij dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of (vervolgens)
- het hoofd van die [benadeelde 2] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "blijf naar beneden kijken, geen geintjes of anders schiet ik", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 2] (verder) de supermarkt in heeft/hebben meegenomen en/of daarbij (telkens) die [benadeelde 2] heeft/hebben gevraagd: "waar is de kluis" en/of (vervolgens)
- aangekomen bij de gesloten kantoordeur van die supermarkt, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die kantoordeur heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 19 augustus 2015 te [plaats 2] , (althans) in de gemeente [gemeente 2] , ter uitvoering van het door deze voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt PLUS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of aan verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meer aldaar in die supermarkt aanwezige personen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een personenauto heeft/hebben verworven en/of (vervolgens)
- met die personenauto van [plaats 1] naar [plaats 2] is/zijn gereden en/of (vervolgens)
- voornoemde supermarkt zijn/is binnengegaan, zulks terwijl zij/hij (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) bij zich droeg(en) en/of (vervolgens)
- op de aldaar aanwezige [benadeelde 2] zijn afgerend en/of (vervolgens) die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en/of in de houdgreep heeft/hebben genomen en/of (vervolgens) het hoofd van die [benadeelde 2] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "blijf naar beneden kijken, geen geintjes of anders schiet ik", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 2] verder de supermarkt in heeft/hebben meegenomen en/of daarbij (telkens) die [benadeelde 2] heeft/hebben gevraagd: "waar is de kluis" en/of (vervolgens)
- aangekomen bij de gesloten kantoordeur van die supermarkt, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die toegangsdeur heeft/hebben geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 augustus 2015, althans in of omstreeks de maand augustus 2015, te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- de/het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] gehanteerde wapen(s) aan hem/hen beschikbaar te stellen en/of een personenauto beschikbaar te stellen en/of
- in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te gaan staan en/of en/of te blijven wachten in een aldaar gereed staande personenauto (merk BMW), teneinde bij mogelijk onraad tijdig te kunnen waarschuwen en/of
- als bestuurder van een personenauto klaar te staan teneinde die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] (snel) te kunnen afvoeren van de plaats van het misdrijf.
1.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2015 te [plaats 2] , (althans) in de gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal, al dan niet in vereniging, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk (al dan niet in vereniging) een personenauto (merk BMW) en/of een of meer (vuur)wapen(s), althans een of meer op (een) (vuur)wapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.2 primair:
hij op of omstreeks 18 augustus 2015 te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- in/uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 3] , aldaar, een of meer sleutel(s) en/of (vervolgens)
- een aldaar geparkeerd staande personenauto (merk BMW),

in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sleutels en/of personenauto onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel.

2
subsidiair:

hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk BMW) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die personenauto wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Zaak met parketnummer 18-720207-16:
Feit 1:
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet duidelijk is of aangever daadwerkelijk tegen zijn hoofd is geschopt of dat er ‘slechts’ in de richting van het hoofd is geschopt. In het eerste geval zou er veel ernstiger letsel te verwachten zijn dan nu bij aangever is geconstateerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2016 waarin de opname die middels een beveiligingscamera van het gebeuren is gemaakt, door een verbalisant is beschreven. Hij schrijft onder meer: “De man komt nu op zijn rug te liggen. [medeverdachte 3] bukt nu over de man heen. De man komt, vanaf zijn rug, iets omhoog. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) schopt de man nu met kracht tegen zijn hoofd. Dit gebeurt in een stampende beweging met de onderkant van zijn voet. Vervolgens schopt ook [medeverdachte 3] de man met kracht tegen het hoofd. De man grijpt na deze schop meteen naar zijn hoofd”.
Het hof heeft voornoemde camerabeelden ook bekeken en stelt vast dat de in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen beschrijving van de verbalisant klopt. Het feit dat aangever na één van de trappen/schoppen meteen naar zijn hoofd grijpt, bevestigt dat hij ook daadwerkelijk is geraakt. Voorts is het hof van oordeel dat het letsel en de toestand waarin aangever na de mishandeling is aangetroffen, passen bij de beschreven geweldshandelingen, waaronder het (met geschoeide voet) schoppen/trappen tegen het hoofd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte een nauwe en bewuste samenwerking bestond en dat er derhalve sprake is van medeplegen. Zowel verdachte als medeverdachte kunst hebben actief deelgenomen aan het geweld richting aangever. Beide mannen hebben hem tegen het hoofd geslagen en schoppende bewegingen richting en/of tegen zijn lichaam en hoofd gemaakt. Bij het uitoefenen van het forse geweld hebben zij elkaar afgewisseld en deels gelijktijdig gehandeld.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van (voorwaardelijk) opzet heeft de rechtbank in het vonnis het volgende overwogen:
“Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd “vol” opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte en de medeverdachten dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans in het leven met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer daarnaast fors geweld op andere delen van het lichaam krijgt te verduren. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in het onderhavige geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en de medeverdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte en de medeverdachte verrichte geweldshandelingen op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten met kracht en zeer explosief, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het-behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken- niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.”
Deze overweging is juist en het hof neemt deze over. Op grond daarvan kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2:
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot inbraak (in vereniging) is door de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de herkenningen die door getuigen zijn gedaan en als gevolg waarvan verdachte als dader is aangemerkt, onvoldoende betrouwbaar zijn.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Het dossier bevat een verklaring van [getuige 1] , die heeft gezien dat er op 12 mei 2016 omstreeks 21:50 uur drie jongens vanuit een tuin bij het huis op de hoek aan de [straat] in [plaats 1] (het hof begrijpt: de woning waar is ingebroken op [adres 1] ) kwamen rennen. De jongens gingen vervolgens verderop op een bankje zitten. De getuige heeft verklaard dat hij langs de jongens is gefietst en dat hij ze gevraagd heeft waarom ze zo snel wegrenden. Eén van de jongens werd meteen boos en begon te schelden. [getuige 1] is vervolgens naar een vriend - [naam 1] - gefietst die daar vlakbij woonde en heeft die vriend gevraagd de politie te bellen. Ondertussen zag [getuige 1] de jongens (opnieuw) wegrennen. Toen [getuige 1] de volgende dag met [naam 1] over het gebeuren sprak, was daar ook de zus van [naam 1] , [naam 2] , bij aanwezig. [getuige 1] verklaart hierover: “Ik hoorde [naam 2] zeggen dat zij de jongens had gezien vanuit hun woning. Zij zei dat ze één van de jongens herkende als “ [bijnaam] ”. [naam 2] liet mij daarna een foto zien van deze [bijnaam] op haar telefoon via Instagram. Ik herkende deze jongen als één van de drie jongens die ik bij de woning aan de [straat] heb zien rennen. Ik herkende zijn gezicht direct omdat hij degene was die mij had aangesproken en mij had uitgescholden. We keken elkaar toen recht in het gezicht aan. De afstand tussen ons was op dat moment ongeveer 15 meter. Ik weet heel zeker dat de persoon op de foto welke [naam 2] aan mij liet zien, dezelfde persoon was als de jongen die mij aansprak”.
Nu [getuige 1] specifiek heeft aangegeven waarom hij juist deze jongen herkende - namelijk omdat dit degene was die hem uitschold - en hij uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de jongen recht in zijn gezicht heeft aangekeken, acht het hof zijn herkenning en verklaring daaromtrent betrouwbaar.
De betreffende foto maakt deel uit van het dossier en is op de terechtzitting van 12 januari 2018 getoond. Als waarneming van het hof is in het proces-verbaal van die zitting opgenomen dat de persoon afgebeeld op de in het dossier op pagina 44 aanwezige foto overeenkomt met de persoon op de SKDB foto van verdachte. Het hof heeft voorts waargenomen dat gezichtskenmerken van de op de zitting aanwezige verdachte, zoals de vorm van het gezicht, zijn kaaklijn en de mond, ogen en neus, zeer sterke overeenkomsten vertonen met de persoon die is te zien op de foto. Het hof stelt bij dit arrest op grond van het voorgaande vast dat verdachte de persoon op voornoemde foto is. Ten slotte is ook van belang dat uit het dossier blijkt dat verdachte ‘ [bijnaam] ’ wordt genoemd.
[getuige 1] is niet de enige getuige die verdachte heeft herkend. Uit het dossier blijkt namelijk dat [naam 1] de drie jongens zelf óók heeft gezien. Hij heeft daarover verklaard dat hij één van de jongens heeft herkend en dat deze jongen ‘ [bijnaam] ’ wordt genoemd. Hij zegt daarbij dat hij deze jongen wel vaker ziet rijden. Dat [naam 1] niet specifiek heeft aangegeven waaraan hij ‘ [bijnaam] ’ heeft herkend, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af, nu het hof uit zijn verklaring afleidt dat hij verdachte kent en derhalve bekend is met zijn uiterlijk en (bij)naam. In dat geval is nadere identificatie (aan de hand van uiterlijke kenmerken en/of kleding) niet noodzakelijk. Zijn herkenning is bovendien stellig en zonder enkele twijfel.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de jongens was die bij aangeefster heeft ingebroken en getracht heeft goederen te stelen. Dat alle drie jongens zich daaraan schuldig hebben gemaakt en dat er tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking acht het hof bewezen op grond van de verklaring van getuige [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat de drie jongens bij de voordeur van de woning vandaan kwamen en dat er goederen in de tuin van de woning lagen.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Feit 4:
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit overeenkomstig het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zaak met parketnummer 18-175157-16:
Ten aanzien van de in deze zaak ten laste gelegde belediging heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ook dit feit kan overeenkomstig het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak met parketnummer 18-730279-15:
Feit 1 en 2:
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van zowel het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde als het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Niet kan worden bewezen dat verdachte bij de diefstal van auto aanwezig is geweest en (vervolgens) aanwezig was bij de overval op de supermarkt in [plaats 2] . Evenmin kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die vuurwapens ter beschikking heeft gesteld.
De advocaat-generaal heeft het standpunt van de raadsman betwist. Volgens hem zijn de verklaringen van de medeverdachten voldoende betrouwbaar en kan op grond daarvan worden bewezen dat verdachte op of omstreeks 18 augustus 2015 een BMW heeft gestolen en dat hij vervolgens met twee medeverdachten naar [plaats 2] is gegaan, alwaar de overval is gepleegd. Anders dan in eerste aanleg is er volgens de advocaat-generaal voldoende bewijs om verdachte als medepleger daarvan aan te merken.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 4] :
[medeverdachte 4] is op 19 augustus 2015 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden terwijl ze reden in de van [benadeelde 3] gestolen BMW (feit 2). [medeverdachte 4] is diezelfde dag verhoord en heeft meteen aangegeven dat hij het hele verhaal wilde vertellen. [medeverdachte 4] heeft bij de politie vier verklaringen afgelegd en is tevens bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft telkens verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] hem hebben verteld dat zij de diefstal van de BMW hebben gepleegd. Daarnaast heeft [medeverdachte 4] verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem hebben verteld dat zij de overval op de supermarkt hebben gepleegd en dat verdachte gedurende die tijd in de auto was achtergebleven.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 4] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Daartoe is van belang dat zijn verklaring
- zoals de rechtbank reeds heeft overwogen - op meerdere onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de wijze waarop hij door [medeverdachte 1] en verdachte is opgehaald met de BMW, het feit dat het benzinepeil in de BMW laag was en er getankt moest worden, en de verklaring dat de verdachten de kleding die ze hadden gedragen, alsmede de goederen uit de kofferbak van de auto hebben weggegooid. Meer concreet met betrekking tot de diefstal van de auto klopt ook zijn verklaring dat verdachte en [medeverdachte 1] hem verteld hebben dat de sleutel van de BMW aan een sleutelbos zat die in een voordeur zat. [benadeelde 3] heeft immers verklaard dat hij zijn sleutels mogelijk in de voordeur heeft laten zitten en dat de sleutel van de voordeur en de sleutel van de BMW aan dezelfde sleutelbos zat. Ook zeer specifiek betreft de verklaring van [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] hem in de middag van 19 augustus 2015 meteen vertelde dat ze een overval hadden gepleegd en toen een persbericht opzocht. Dit wordt bevestigd door onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] waaruit blijkt dat op die telefoon op 19 augustus 2015 om 13:21 uur een website van de Leeuwarder Courant is gezocht met als onderwerp “gewapende overval [plaats 2] ”.
Ten slotte is van belang dat de verklaring van [medeverdachte 4] op belangrijke onderdelen overeen komt met de belastende verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] uiteindelijk heeft afgelegd.
De raadsman heeft terecht naar voren gebracht dat [medeverdachte 4] op bepaalde onderdelen ook verschillend heeft verklaard. Zo heeft hij met betrekking tot de wapens aanvankelijk verklaard dat hij de wapens ‘opeens’ in de BMW zag liggen, heeft hij daarna verklaard dat de wapens uit de woning van verdachte werden gehaald terwijl hij zelf buiten bleef, en heeft hij ten slotte aangegeven dat hij mee is geweest in de woning van verdachte en dat hij de wapens toen heeft gezien en zelfs heeft vastgehouden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen op dit punt niet zozeer inconsistent zijn, maar dat het meer zo lijkt te zijn dat [medeverdachte 4] telkens iets meer vertelt over de (herkomst van de) wapens en zijn eigen rol daarin. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte in eerste instantie zijn eigen rol, en mogelijk ook die van verdachte - die hij eerst immers als ‘de onbekende jongen’ aanduidde - zo beperkt mogelijk heeft willen houden, maar gaandeweg toch steeds meer openheid van zaken heeft willen geven. De verschillen hebben derhalve met het verloop van de verklaringen te maken en maken de verklaring van [medeverdachte 4] op zichzelf niet onbetrouwbaar. Voor de betrouwbaarheid van de verklaring omtrent de wapens acht het hof daarbij nog van belang dat zijn (uiteindelijke) verklaring gedetailleerd en zeer specifiek is, namelijk dat hij heeft gezien dat [bijnaam] in de woning met een doekje de wapens schoonmaakte. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid.
Ten slotte merkt het hof op dat de suggestie van de raadsman dat [medeverdachte 4] mogelijk zelf betrokken is geweest bij de overval en dit nu verdachte in de schoenen probeert te schuiven, op geen enkele wijze steun vindt in het dossier.
Gezien het hiervoor overwogene acht het hof de verklaring van [medeverdachte 4] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, óók op het punt van de herkomst van de wapens, waarvan er in ieder geval één bij de overval is gebruikt.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 2] :
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedurende de procedure in hoger beroep zijn proceshouding gewijzigd en op de terechtzitting van 3 november 2017 een bekennende verklaring afgelegd omtrent zijn rol bij de onder 1 ten laste gelegde overval. De verklaring die hij heeft afgelegd is opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, waarvan een uittreksel in het dossier van verdachte is gevoegd. Deze verklaring houdt kort gezegd in dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] en verdachte naar [plaats 2] is gereden. [medeverdachte 1] zat achter het stuur en verdachte zat als passagier voorin de auto. In [plaats 2] hebben zij vervolgens gewacht totdat de bakker (het hof begrijpt: de broodbezorger, genaamd [benadeelde 2] ) kwam en de winkel open ging. [medeverdachte 2] is toen samen met [medeverdachte 1] naar binnen gegaan. [medeverdachte 2] was degene die het wapen hanteerde en die de broodbezorger heeft vastgehouden. Verdachte bleef gedurende de overval in de auto achter. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het plan om de overval te plegen al door [medeverdachte 1] en verdachte was gemaakt toen ze hem die avond oppikten in de BMW. Zij wisten dat de bakker aan de voorkant van de winkel zou komen en hadden al wat gepland. [medeverdachte 2] zegt over hun plan gehoord te hebben en dat hij door [medeverdachte 1] en verdachte werd gevraagd of hij mee wilde toen. Hier heeft hij toen mee ingestemd.
Voornoemde verklaring heeft [medeverdachte 2] ten overstaan van het hof afgelegd en nadien bij de raadsheer-commissaris als getuige in de zaak van verdachte bevestigd. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij openheid van zaken heeft willen geven, heeft bij het hof een zeer authentieke indruk gewekt. Het hof stelt vast dat deze verklaring helder en gedetailleerd is en dat deze op belangrijke punten overeenkomt met ander bewijs, waaronder de verklaring van [benadeelde 2] omtrent het verloop van de overval en die van [medeverdachte 4] . Het hof acht voornoemde verklaring van [medeverdachte 2] daarom geloofwaardig en betrouwbaar.
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 3] :
Het verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuige [getuige 3] behoeft geen bespreking, nu deze verklaring niet voor het bewijs zal worden gebruikt.
Conclusie:
Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en de overige bewijsmiddelen zoals die in een eventuele aanvulling op dit arrest zullen worden uitgewerkt, acht het hof bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de onder 1 ten laste gelegde overval te [plaats 2] en dat hij zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van de BMW van [benadeelde 3] .
Met betrekking tot de rol van verdachte bij de overval en of dit als ‘medeplegen’ of ‘medeplichtigheid’ moet worden aangemerkt, is het volgende van belang.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
- intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte één van de daders is die in de avonduren de BMW hebben gestolen, en dat hij in de nacht samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in deze auto naar de plaats delict is gereden. In de auto hebben verdachte en [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] - die later instapte - het plan verteld om een overval te plegen. Zij hadden dit plan al van tevoren bedacht. Zij hebben gevraagd of [medeverdachte 2] mee wilde doen en hij heeft daarmee ingestemd. Zij zijn gezamenlijk naar de te overvallen supermarkt in [plaats 2] gereden. [medeverdachte 1] bestuurde de auto en verdachte zat op de passagiersplaats. [medeverdachte 2] zat achterin. In [plaats 2] hebben alle drie verdachten gezamenlijk in de auto ongeveer twee uren gewacht totdat de broodbezorger van de supermarkt in de vroege ochtenduren kwam. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn de supermarkt in gegaan. Het wapen dat [medeverdachte 2] tijdens de overval heeft gebruikt, was afkomstig uit de woning van verdachte. Gedurende de overval is verdachte in de auto blijven zitten. [medeverdachte 2] heeft daarover verklaard dat als het mis zou gaan, dat er dan iemand snel weg zou kunnen rijden. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat het plan was om de auto te verkopen en de opbrengst te verdelen, aangezien er niets was buitgemaakt met de overval.
Het hof is van oordeel dat verdachte gezien het voorgaande een essentiële bijdrage aan het delict heeft geleverd, niet alleen bij het vormen van een plan, maar ook bij de voorbereiding (het ophalen van wapens), en de uitvoering daarvan (het er gezamenlijk naar toe gaan, wachten en het achterblijven in de auto, zodat hij eventueel kon wegrijden als het mis ging.) Ook leidt het hof uit de verklaringen af dat er door alle drie verdachten gesproken is over (het ontbreken van) een buit, en dat zij (daarom) hebben afgesproken de opbrengst van de auto te verdelen. Tussen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bestond aldus een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Doordat er geen geld werd aangetroffen is het bij een poging gebleven.
Het hof is aldus met de advocaat-generaal van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-175157-16 en in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-720207-16:
1.
primair:
hij op 10 juli 2016 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet, tezamen met verdachtes mededader, die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt en meermalen die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en andere delen van het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en meermalen die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht tegen/op het hoofd en andere delen van het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
primair:
hij op mei 2016 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan of bij de [adres 1] weg te nemen, enig(e) goed(eren) van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),met een voorwerp aan de voordeur en/of de achterdeur van die woning en/of de kozijnen en/of sloten van de/die voordeur en/of achterdeur van die woning heeft gewrikt en die voordeur van die woning heeft opengebroken en/of die woning is binnengegaan en/of (in die woning heeft gezocht naar goederen van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4:
hij in de periode van 27 januari 2015 tot en met 28 januari 2015 te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 2] , aldaar, heeft weggenomen een laptop en een televisie (merk Philips) en een koffer, toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Zaak met parketnummer 18-175157-16:
hij op 30 juli 2015 te [plaats 1] opzettelijk een ambtenaar, [benadeelde 1] , hoofdagent van de politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door naar en in het gezicht van die [benadeelde 1] te spugen.
Zaak met parketnummer 18-730279-15:
1.
primair:
hij op 19 augustus 2015, te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld aan supermarkt PLUS,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen één of meer aldaar in die supermarkt aanwezige personen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken met een of meer van zijn mededader(s),
- met een personenauto van [plaats 1] naar [plaats 2] is/zijn gereden en/of vervolgens
- voornoemde supermarkt zijn binnengegaan, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) een vuurwapen bij zich droeg en
- op de aldaar aanwezige [benadeelde 2] zijn afgerend en
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en in de houdgreep heeft/hebben genomen en
- het hoofd van die [benadeelde 2] naar beneden heeft/hebben gedrukt en daarbij een vuurwapen, op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] gedrukt en gedrukt gehouden en
- die [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "blijf naar beneden kijken, geen geintjes of anders schiet ik", en/of vervolgens
- die [benadeelde 2] verder de supermarkt in heeft/hebben meegenomen en daarbij die [benadeelde 2] heeft/hebben gevraagd: "waar is de kluis" en
- aangekomen bij de gesloten kantoordeur van die supermarkt, met een vuurwapen op die kantoordeur heeft/hebben geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2
primair:

hij op 18 augustus 2015 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

- uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 3] , aldaar, een of meer sleutel(s) en vervolgens
- een aldaar geparkeerd staande personenauto (merk BMW), toebehorende aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen, waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen personenauto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het in de zaak met parketnummer 18-175157-16 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de onderhavige delicten respectievelijk 18 en 19 jaar oud en heeft thans een leeftijd van 21 jaar.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Het hof kan echter besluiten toch het jeugdstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de hierna beschreven rapportages omtrent verdachte blijkt dat verdachte zwakbegaafd is en dat zijn persoonlijkheid nog niet is uitgerijpt. Tijdens detenties en tijdens de opname in het PBC wordt ‘puberaal’ gedrag gezien. In de rapportage Pro Justitia d.d. 19 juli 2018 wordt onder meer geschreven: “Wel wordt duidelijk dat betrokkene nog een jonge leeftijd heeft, en in zijn doen en laten jonger oogt dan zijn kalenderleeftijd en dus per definitie nog niet is uitgerijpt (…).”
Uit de rapportages blijkt voorts dat verdachte (sociaal) kwetsbaar is en dat het hem ontbreekt aan vaardigheden om zich maatschappelijk op positieve wijze staande te houden.
Het hof leidt uit het hiervoor overwogene af dat ten aanzien van verdachte een pedagogische aanpak noodzakelijk is. Het hof acht daarom - anders dan de advocaat-generaal - toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen op zijn plaats.
Oplegging straf en maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten, waarvan een aantal van zeer ernstige aard. Schokkend is het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair bewezenverklaarde feit, waarbij verdachte samen met een medeverdachte een dakloze, oudere man meermalen tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en geslagen. De aanleiding voor het geweld was gelegen in een confrontatie die kort daarvoor had plaatsgevonden tussen het slachtoffer en de medeverdachte. Verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer hierna opgezocht, waarbij verdachte het geweld is begonnen door het slachtoffer meermalen met zijn vuisten in het gezicht te slaan. Door het handelen van verdachte en de medeverdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hebben zij hem pijn en letsel toegebracht. Voorts schokken dergelijke feiten de rechtsorde en vergroten zij gevoelens van onveiligheid.
Daarnaast is in die zaak bewezenverklaard dat verdachte zich samen met anderen aan een poging tot woninginbraak heeft schuldig gemaakt, en heeft hij daarnaast een voltooide woninginbraak gepleegd. Met deze feiten heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de aangevers.
Voorts is in de zaak met parketnummer 18-175157-16 bewezen verklaard dat verdachte een politieambtenaar in het gezicht heeft gespuugd. Dit betreft een ergerlijk feit, dat getuigt van een ernstig gebrek aan respect richting die politieambtenaar.
Ten slotte heeft het hof in de zaak met parketnummer 18-730279-15 bewezen dat verdachte samen met een ander een auto heeft gestolen. Na de diefstal is er veel schade aan die auto veroorzaakt, hetgeen veel ergernis en ongemak voor de eigenaar tot gevolg heeft gehad.
In deze auto is verdachte vervolgens samen met twee medeverdachten naar [plaats 2] gereden, alwaar een overval op een supermarkt is gepleegd. Terwijl verdachte in de auto bleef wachten, zijn de medeverdachten de winkel binnengegaan en hebben daar de broodbezorger ( [benadeelde 2] ) met een vuurwapen bedreigd en hem door de supermarkt gesleurd op zoek naar geld. Het vuurwapen was afkomstig uit de woning van verdachte. Dat de overval in totaal slechts enkele minuten heeft geduurd en er geen buit is gemaakt, doet niets af aan de ernst van het feit. De medeverdachten hebben [benadeelde 2] op zeer intimiderende en bedreigende wijze bejegend en bij hem grote angst teweeggebracht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd gevoelens van onveiligheid ervaren. Dit blijkt ook uit de onderbouwing bij de vordering tot schadevergoeding. Aangever heeft zich wekenlang angstig gevoeld en uiteindelijk zijn baan opgezegd ten gevolge van de overval.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 17 december 2017 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder gewelds- en vermogensdelicten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit de hierna te bespreken rapportages en zoals die ter terechtzitting van het hof aan de orde zijn gekomen.
Rapportages
Uit de (grote hoeveelheid) reclasseringsadviezen en rapportages in het dossier kan worden afgeleid dat verdachte al op jonge leeftijd gedragsproblemen en delictgedrag vertoonde, die beiden als gevolg kunnen worden gezien van een verstandelijke beperking in combinatie met affectieve en pedagogische verwaarlozing in zijn jeugd. Verdachte raakte in zijn jonge leven in toenemende mate ingebed in een crimineel milieu en ontwikkelde een criminele leefstijl. Diverse pogingen vanuit de hulpverlening, al dan niet in een gedwongen kader, om deze negatieve spiraal te stoppen, zijn mislukt. Ook interventies in het jeugdstrafrecht (jeugdreclassering, werkstraffen, jeugddetentie), bleken niet effectief. Verdachte trok zijn eigen plan en liet zich niet begrenzen.
In 2014 is verdachte onderzocht in het Forensisch Consortium Adolescenten, onderdeel van Forensisch CentrumTeylingereind (ForCa). Van dat onderzoek is een
rapportage Pro Justitia d.d. 25 november 2014uitgebracht. Aan dit onderzoek heeft verdachte meegewerkt. Door onderzoekers is geconcludeerd dat verdachte op dat moment lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit/impulsiviteit, voornamelijk onoplettende type (ADD). Verdachte is tevens lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk cognitief functioneren op zwakbegaafd niveau en een reactieve hechtingsstoornis, geremde type. Factoren die voortkomen uit die ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive zijn volgens onderzoekers: snel overspoeld raken door prikkels, geringe impulscontrole, niet goed kunnen afwegen van de consequenties van gedrag, een onvoldoende ontwikkeld empathisch vermogen en een onvoldoende ontwikkeld geweten.
In het
reclasseringsadvies d.d. 8 augustus 2016en d.d.
13 juli 2017constateert de reclassering dat verdachte niet of beperkt meewerkt aan rapportages of onderzoeken, dat hij zich niet uitlaat over zijn delictmotieven, de keuzes die hij maakt in zijn leven of de vriendenkring die hij kiest. Inzicht krijgen in de persoon van verdachte en zijn drijfveren wordt hierdoor moeilijk. De reclassering ziet een gelatenheid bij betrokkene aangaande zijn criminele leefstijl. Hij lijkt niet onder de indruk van de delictplegingen en de gevolgen daarvan, niet voor zichzelf noch voor de slachtoffers. Gezien deze ontwikkeling en het niet hebben van een hulpvraag om zijn leven anders in te willen richten, spreekt de reclassering haar zorgen uit over verdachte.
Door de reclassering wordt het recidiverisico telkens als hoog ingeschat.
De meest recente rapportage betreft een
Rapportage Pro Justitia d.d. 19 juli 2018, opgemaakt door psychiater D.C.W.H. Naus en psycholoog T. van den Hazel, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum. Uit het rapport blijkt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, hetgeen het trekken van conclusies bemoeilijkt. De deskundigen schrijven onder meer:
“Hij (hof: verdachte) heeft de gesprekken met onderzoekers op adequate wijze geweigerd. Een psychologisch testonderzoek, neurologisch onderzoek, laboratoriumonderzoek en eventueel aanvullend onderzoek konden derhalve niet worden verricht. Hoewel er in het huidige onderzoek nauwelijks aanvullende milieu-informatie kon worden verkregen, is er wel een uitgebreid klinisch onderzoek van ForCa in 2014, waaraan betrokkene wel meewerkte.
(…)
Ten aanzien van de persoonlijkheid van betrokkene, onderschrijven onderzoekers op grond van betrokkenes voorgeschiedenis de in 2014 genoemde bedreigde persoonlijkheid, in de richting van een persoonlijkheidsstoornis. Nog steeds is er sprake van een antisociale gedragsstoornis. Het ontbreekt onderzoekers echter aan informatie om te kunnen vaststellen wat de gevoelens, drijfveren en copingmechanismen van betrokkene zijn, om over de onderliggende dynamiek met zekerheid conclusies te kunnen trekken. (…)”
In de rapportage wordt de diagnose zwakbegaafdheid die in 2014 was vastgesteld door onderzoekers bevestigd. De zwakbegaafdheid van betrokkene is een vaststaande beperking in de intellectuele vermogens, dus per definitie vaststaand en onveranderbaar, en was derhalve ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, aldus onderzoekers. Aangezien verdachte niet met de onderzoekers heeft willen praten omtrent de ten laste gelegde feiten, noch over eerdere veroordelingen, is het onduidelijk gebleven of en zo ja in hoeverre de zwakbegaafdheid van betrokkene een rol heeft gespeeld in de ten laste gelegde feiten.
Het hof heeft zich ex artikel 37 van het wetboek van Strafrecht zoveel mogelijk van andere adviezen en rapporten dan het rapport van het PBC waarin verdachte zich weigerachtig opstelde, voorzien.
Conclusie
Uit de rapportages in het dossier blijkt dat er in het verleden diverse pogingen zijn ondernomen om verdachte in een ambulant kader behandeling en begeleiding te bieden. Middels opnames in instellingen, jeugdreclassering, werkstraffen, de maatregel Hulp en Steun en jeugddetentie, is geprobeerd verdachte aan te sporen zich binnen de kaders van de wet te handhaven. Geen van deze interventies hebben er echter toe geleid dat verdachte een delictvrij leven heeft opgebouwd. Er lijkt bij verdachte sprake van een structureel gebrek aan motivatie. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof niet de indruk gewekt nu wel volledig gemotiveerd te zijn en open te staan voor een ambulante behandeling en begeleiding.
Uit voornoemde rapporten leidt het hof af dat verdachte wel behandeling nodig heeft en dat hij baat heeft bij veel structuur, duidelijkheid, begrenzing en ondersteuning.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de klinische setting die een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel biedt, thans het enige geschikte traject om verdachte die behandeling en structuur te bieden. Hiermee wordt voorkomen dat verdachte zich aan de behandeling zal onttrekken en terugvalt in de omgang met verkeerde vrienden en delictgedrag.
Voor oplegging van voornoemde maatregel is vereist dat er bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt dat er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid.
Zoals hiervoor weergegeven hebben de onderzoekers de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis niet kunnen bevestigen omdat (als gevolg van het zeer beperkte onderzoek door de weigerachtige houding van verdachte) de onderliggende dynamiek onduidelijk is gebleven. Dat neemt niet weg dat de psychiater in de rapportage Pro Justitia d.d. 19 juli 2018 heeft opgemerkt dat er evenmin aanwijzingen zijn om de eerder vastgestelde diagnoses te verwerpen. Hij heeft bovendien gedrag gesignaleerd waaruit sterke vermoedens naar voren komen voor de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheid bij verdachte. Er is volgens de psychiater sprake van een al lange tijd bestaande antisociale ontwikkeling bij verdachte. Hij wijst er daarbij op dat zowel binnen de opname in het PBC als binnen de huidige detentie sprake is geweest van agressie en bedreiging door betrokkene. Dit wordt bevestigd door informatie (d.d. 9 november 2017) van de penitentiaire inrichting te Lelystad. Hieruit leidt het hof af dat verdachte de lijn van het overtreden van regels en het aangaan van confrontaties, nog steeds voortzet.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het over voldoende informatie beschikt om de conclusie te kunnen trekken dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat daarvan ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake was.
Het gegeven dat de gedragsdeskundigen zich bij gebrek aan medewerking van verdachte niet hebben uitgelaten over de mate waarin het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, laat onverlet dat het hof op basis van de voorhanden zijnde en door het hof overgenomen gedragskundige gegevens, zonder nadere duiding door de deskundigen van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte kan overgaan tot oplegging van de maatregel.
De in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair en 18-730279-15 onder 1 primair bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Het hof constateert voorts dat het om misdrijven gaat die onder meer gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Het hof neemt tevens in aanmerking dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten en de deskundigen het recidiverisico meermalen als hoog hebben ingeschat.
Tot slot is het hof van oordeel dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen.
Naast de PIJ-maatregel is het hof van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, waaronder met name de poging tot doodslag en de overval op de supermarkt, en verdachtes strafrechtelijk verleden, acht het hof jeugddetentie van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (zaak met parketnummer 18-175157-16)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 234,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-175157-16 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (zaak met parketnummer 18-730279-15)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.560,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (hoofdelijk) zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak met parketnummer 18-730279-15)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.435,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.508,38. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Overeenkomstig het vonnis van de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland van 18 december 2014 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden , parketnummer 18-740016-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 266, 267, 287, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 3 primair, 3 subsidiair en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-175157-16 en in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-720207-16 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-175157-16 en in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-175157-16 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 234,00 (tweehonderdvierendertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-175157-16 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 234,00 (tweehonderdvierendertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 juli 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.560,00 (duizend vijfhonderdzestig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.560,00 (duizend vijfhonderdzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 augustus 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.508,38 (tweeduizend vijfhonderdacht euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730279-15 onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.508,38 (tweeduizend vijfhonderdacht euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2014, parketnummer 18-740016-14, te weten van:
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. R.C.C. van Leest en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 11 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.