ECLI:NL:GHARL:2018:9000

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.931/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de spoedmachtiging gesloten jeugdzorg voor een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtiging gesloten jeugdzorg voor de minderjarige [verzoeker]. De zaak betreft een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen om een spoedmachtiging voor gesloten jeugdhulp voor [verzoeker], die in 2001 is geboren en ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont. De kinderrechter had eerder op 22 juni 2018 een spoedmachtiging verleend, maar deze werd later in de procedure ter discussie gesteld door de moeder van [verzoeker]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het de ontvankelijkheid van het verzoek en de bevoegdheid van de indieners heeft onderzocht. Het hof concludeert dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk was, gezien de ernstige zorgen over [verzoeker] en zijn gedrag. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kinderrechter, waarbij de spoedmachtiging is gehandhaafd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak van bescherming van [verzoeker] en de ernst van zijn situatie, waarbij het hof de belangen van de minderjarige vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.931/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/185235 / JE RK 18-452)
beschikking van 11 oktober 2018
inzake
[verzoeker],
verblijvende in [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen,
zetelend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: het college.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.R.H. Baas te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (verder te noemen: de kinderrechter), van 22 juni 2018, 11 juli 2018 en 17 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2018;
- het verweerschrift van de gemeente;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 27 juli 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 17 augustus 2018 met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 24 juli 2018, hersteld bij beschikking van 27 juli 2018, heeft het hof aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch ambtshalve last gegeven tot toevoeging van mr. A. Atema als advocaat aan [verzoeker] .
2.3
Partijen en belanghebbende hebben zich omtrent de noodzaak van een mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van het hof respectievelijk het hof bericht dat de mondelinge behandeling geen doorgang behoeft te vinden. Het hof zal de zaak daarom afdoen op basis van de stukken in het dossier.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is [in] 2001 geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [C] (verder te noemen: de vader). De moeder is ingevolge de beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 juni 2016 alleen met het gezag over [verzoeker] belast.
3.2
Het college heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 22 juni 2018 bepaald dat voor [verzoeker] een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Daartoe is op 22 juni 2018 aan de kinderrechter mondeling een spoedmachtiging verzocht tot opname van [verzoeker] in een gesloten accommodatie voor de duur van 4 weken. Niet duidelijk is door wie het mondeling verzoek is gedaan. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoeker] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.3
Bij beschikking van 22 juni 2018 is met ingang van die datum door de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend voor de duur van vier weken, derhalve tot 20 juli 2018.
3.4
Door WIJ Groningen is bij verzoekschrift van 25 juni 2018, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 25 juni 2018 verzocht:
1. op grond van artikel 6.1.3 lid 1 Jw een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van vier weken;
2. aansluitend op grond van artikel 6.1.2 lid 1 en 3c Jw een machtiging voor gesloten
jeugdhulp voor [verzoeker] te verlenen voor de duur van zes maanden;
3. eerstgenoemde beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
3.5
Het verzoekschrift is opgemaakt door [D] en ondertekend door [E] , die in het verzoekschrift staat vermeld als bevoegd verantwoordelijke / teamleider.
3.6
Noch [D] , noch [E] is door het college gemandateerd/gemachtigd om verzoeken in te dienen inzake gesloten jeugdzorg in het kader van de Jeugdwet.
3.7
Op 4 en 5 juli 2018 heeft de behandeling ter zitting van het verzoek plaatsgevonden.
3.8
Bij beschikking van 11 juli 2018 heeft de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] afgewezen en daartoe overwogen dat de moeder haar instemming met de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg ter zitting heeft ingetrokken. De kinderrechter heeft bij die beschikking voorts geoordeeld dat ter beoordeling alleen nog resteert de vraag of de afgegeven spoedmachtiging op goede gronden is gegeven. Naar het oordeel van de kinderrechter zou het ontbreken van het mandaat aan WIJ Groningen moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid in het gedane verzoek, doch zal daartoe niet worden overgegaan omdat dit volgens de kinderrechter tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De kinderrechter heeft de beslissing over de spoedmachtiging aangehouden en WIJ Groningen in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te helen door uiterlijk 13 juli 2018 een stuk over te leggen waaruit volgt dat WIJ Groningen bevoegd is om het verzoek namens het college in te dienen, op welk stuk namens [verzoeker] uiterlijk op 16 juli 2018 mocht worden gereageerd.
3.9
Op 13 juli 2018 heeft WIJ Groningen een stuk in het geding gebracht. Dit betreft een verzoekschrift met een petitum dat gelijkluidend is aan het eerdere verzoekschrift d.d. 25 juni 2018, ondertekend door [F] , die in dat stuk staat vermeld als degene die het heeft opgemaakt, en [G] , die in dat stuk staat vermeld als bevoegd verantwoordelijke / teamleider.
3.1
[G] is bij besluit van het college van 27 december 2017 (nr. 67006S4) tot 1 januari 2019 gemandateerd om - onder meer - verzoeken in te dienen inzake gesloten jeugdzorg in het kader van de Jeugdwet.
3.11
Bij beschikking van 17 juli 2018 heeft de kinderrechter vastgesteld dat er geen mandaat aan WIJ Groningen in het geding is gebracht, maar dat hetzelfde verzoek dat eerder op 25 juni 2018 in het geding was gebracht opnieuw is overgelegd, ditmaal ondertekend door een wel bevoegde vertegenwoordiger van het college. De kinderrechter beschouwt dat verzoek daarom niet als een nieuw verzoek, maar als herstel van het eerdere verzoek, dat ondertekend was door iemand die daartoe niet bevoegd was en is van oordeel dat aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak kan worden toegekomen. De kinderrechter heeft de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 22 juni 2018 betreffende [verzoeker] vervolgens bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de kinderrechter van
(naar het hof begrijpt) 22 juni 2018, 11 juli 2018 en 17 juli 2018, voor zover het betreft het oordeel over de verzochte spoedmachtiging gesloten jeugdhulp. [verzoeker] verzoekt het hof de beschikkingen van de kinderrechter van 22 juni 2018, 11 juli 2018 en 17 juli 2018 te vernietigen voor zover het betreft het oordeel over de verzochte spoedmachtiging gesloten jeugdhulp.
4.2
Het college heeft verweer gevoerd en het hof verzocht om het hoger beroep van [verzoeker] ongegrond te verklaren, het hof begrijpt onder bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en het hof verzocht om het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende te oordelen dat WIJ Groningen niet-ontvankelijk is in de verzoeken d.d. 22 juni 2018 en 13 juli 2018.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De ontvankelijkheid van het inleidend verzoek
5.2
[verzoeker] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het inleidend verzoekschrift onbevoegd is ingediend.
5.3
Artikel 6.1.8 Jw bepaalt dat een verzoek gericht op het verkrijgen van een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging wordt ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
5.4
Het hof stelt vast dat de juridische grondslag voor de spoedplaatsing van [verzoeker] de beschikking van 22 juni 2018 vormt. Het verzoek daartoe is mondeling gedaan. Niet duidelijk is wie het mondelinge verzoek heeft gedaan. Met de kinderrechter en [verzoeker] neemt het hof aan dat dit door niet daartoe door het college gemandateerde personen is gedaan, nu niet anders is gebleken. Het hof is anders dan [verzoeker] van oordeel dat dit niet onmiddellijk tot niet-ontvankelijkheid diende te leiden. [verzoeker] heeft immers met de schriftelijke bevestiging van het mondelinge verzoek tevens ontvangen de verleningsbeslissing d.d. 22 juni 2018 van het college, alsmede is de geïndiceerde zorg (opname in een gesloten instelling) ook direct feitelijk verleend. Onder deze omstandigheden was er objectief gezien weinig twijfel mogelijk of het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg voor [verzoeker] materieel de bedoeling van het college was. Naar het oordeel van het hof kon de kinderrechter, mede gelet op de bedoeling van artikel 6:22 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) (naar analogie), dan ook gelegenheid geven het formele gebrek, namelijk indiening van het verzoek door een niet daartoe gemachtigde persoon, te herstellen. [verzoeker] is hierdoor niet benadeeld.
5.5
Het hof is van oordeel dat het formele gebrek door het indienen van het latere stuk van 13 juli 2018 voldoende is hersteld. Dat stuk is immers ondertekend door [G] , die daartoe blijkens het mandaatbesluit van 27 december 2017 door het college was gemandateerd/gemachtigd. Naar het oordeel van het hof moet het stuk van 13 juli 2018 niet worden gezien als een nieuw verzoek, maar als herstel van het oorspronkelijke verzoek. Dat het stuk van 13 juli 2018 op onderdelen tekstueel enigszins afwijkt maakt dit oordeel niet anders. De passage waarnaar [verzoeker] verwijst, te weten: "
Het verzoek is met [verzoeker] besproken." is weliswaar niet opgenomen in het oorspronkelijke verzoekschrift, maar dat het verzoek met [verzoeker] is besproken komt uit de inhoud van het oorspronkelijke verzoekschrift wel duidelijk naar voren. [verzoeker] heeft verder aangevoerd dat het indienen van een verzoek tot een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg niet onder het mandaatbesluit valt. Naar het oordeel van het hof is de tekst van het mandaatbesluit echter niet voor andere uitleg vatbaar dan dat daaronder ook het indienen van een verzoek tot een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg valt. Het hof verwijst in dit verband in het bijzonder naar de volgende passage van het mandaatbesluit, woordelijk luidend als volgt: "
te machtigen en/of te mandateren om te besluiten, te verzoeken of aan te vragen bij de Rechtbank inzake vrijwillige of gedwongen opname van jeugdigen in een gesloten instelling in het kader van de Jeugdwet".
5.6
Dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 10:10 Awb is naar het oordeel van het hof eveneens een formaliteit waaraan met analoge toepassing van artikel 6:22 Awb niet het ver strekkende gevolg van niet-ontvankelijkheid dient te worden verbonden.
5.7
Op grond van het vorenstaande treffen de grieven geen doel.
De inhoudelijke beoordeling
5.8
Artikel 6.1.12, tweede lid, Jw bepaalt dat een spoedmachtiging geldt tot het tijdstip waarop een beslissing op een verzoek om een machtiging is genomen.
5.9
Vast staat dat bij beschikking van 11 juli 2018 het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] is afgewezen. De spoedmachtiging is derhalve van kracht geweest in de periode van 22 juni 2008 tot 11 juli 2018.
5.1
Ingevolge artikel 6.1.3 lid 1 Jw kan de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige, met in achtneming van artikel 6.1.2 lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een spoedmachtiging kan ingevolge artikel 6.1.3 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.3 lid 3 Jw de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
5.11
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat [verzoeker] ernstig en langdurig is verwaarloosd en zowel pedagogisch als affectief tekorten heeft opgelopen. Hij is in mei 2018 met zijn moeder van Aruba naar Nederland gekomen. Er waren huisvestingsproblemen en problemen die met de andere leefcultuur in Nederland te maken hadden. Er waren ernstige zorgen over [verzoeker] , gelet op het weglopen, het drugsgebruik en zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag. Dit heeft ervoor gezorgd dat [verzoeker] in de crisisopvang niet hanteerbaar bleek te zijn en heeft de spoedplaatsing in [A] tot gevolg gehad. Het gedrag van [verzoeker] bracht risico's voor hemzelf en zijn directe omgeving met zich mee. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk was in verband met (een ernstig vermoeden van) ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [verzoeker] die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmerden, en dat de opneming en het verblijf noodzakelijk was om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan deze jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken. Het enkele feit dat [verzoeker] ter zitting bij de kinderrechter had medegedeeld dat hij graag weer naar de crisisopvang wilde, maakt dit oordeel niet anders. Ook al zou daaruit impliciet kunnen worden afgeleid dat [verzoeker] bereid was zich aan de voorwaarden van de crisisopvang te houden, dan maakt dat op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden niet dat met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan.
5.12
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg op goede gronden is verleend. Het hof zal de beschikkingen van de kinderrechter van 22 juni 2018, 11 juli 2018 en 17 juli 2018 bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 22 juni 2018, 11 juli 2018 en 17 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en
M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 11 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.