Beoordeling
1. Tegen de beslissing van de kantonrechter kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld. Dat volgt uit de artikelen 13, derde lid, en 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van hoger beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
2. De beslissing van de kantonrechter is op 1 juni 2017 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 13 juli 2017. Het beroepschrift is gedateerd
7 september 2017. Uit een stempel blijkt dat het op 12 september 2017 bij de CVOM is binnengekomen en, na doorzending daarvan, op 28 september 2017 op de griffie van de rechtbank is ontvangen. Het hoger beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt – kort gezegd – dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
4. De in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gestelde eis van een eerlijke berechting brengt mee dat mededelingen, gericht aan een betrokkene van wie moet worden aangenomen dat hij de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt en die betrekking hebben op de wettelijke vereisten waaraan moet zijn voldaan wil een door deze op grond van de Wahv ingesteld beroep op de rechter ontvankelijk zijn, moeten worden gedaan in een taal welke die betrokkene redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.
5. Aangenomen moet worden dat de betrokkene de Nederlandse taal niet beheerst, aangezien zij gedurende de gehele procedure in de Engelse taal heeft gecorrespondeerd.
6. Onder de beslissing van de kantonrechter is de betrokkene in de Nederlandse taal gewezen op de mogelijkheid om daartegen hoger beroep in te stellen. Nu de rechtsmiddelverwijzing niet in de Engelse taal is gesteld, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Het hof acht het hoger beroep daarom ontvankelijk.
7. In hoger beroep is voorts niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid (oud), van de Wahv gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
8. Bij de stukken bevinden zich twee in de Nederlandse taal gestelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten de brieven van de officier van justitie aan de betrokkene van 18 oktober 2016 en 6 november 2016. Bij de stukken bevinden zich dezelfde brieven in de Engelse taal.
9. Bij het beroepschrift d.d. 25 september 2016, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, voert de betrokkene aan de sanctie niet in zijn geheel te kunnen voldoen en verzoekt om coulance. Op 26 september 2016 heeft het CJIB van de betrokkene een bedrag ad € 100,- ontvangen.
10. Uitgangspunt is dat de verplichting tot zekerheidstelling het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie niet belemmert. Als echter blijkt dat de toegang tot de rechter door de financiële situatie van de betrokkene wel zou worden belemmerd, is de verplichting tot zekerheidstelling een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
11. In gevallen zoals deze, waarin de betrokkene in de procedure bij de kantonrechter aanvoert dat om financiële redenen niet of niet binnen de termijn zekerheid kan worden gesteld tot het totale verlangde bedrag, heeft de kantonrechter twee mogelijkheden:
- hij acht aannemelijk dat de betrokkene niet in staat is om zekerheid te stellen, stelt de zekerheid op nihil en behandelt de zaak inhoudelijk;
of
- hij nodigt de betrokkene uit om op een openbare zitting te worden gehoord over de financiële draagkracht.
12. Als de kantonrechter de betrokkene uitnodigt om op een openbare zitting te worden gehoord over de financiële draagkracht, heeft de kantonrechter weer twee mogelijkheden:
- hij acht aannemelijk dat de betrokkene niet (volledig) in staat is zekerheid te stellen. In dat geval zal hij een bedrag van de zekerheid moeten vaststellen dat in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zo nodig moet de betrokkene een nadere termijn worden gegeven waarbinnen alsnog het verlaagde bedrag aan zekerheid kan worden gesteld;
of
- hij acht de betrokkene in staat volledig zekerheid te stellen. In dat geval moet de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn geven om alsnog het volledige bedrag van de zekerheid te betalen.
13. In het dossier bevindt zich een brief van de griffier van de rechtbank d.d.
31 januari 2017 waarin de betrokkene wordt opgeroepen voor de zitting van 17 februari 2017 teneinde haar draagkrachtverweer - eventueel met stukken - nader te onderbouwen. De betrokkene is niet verschenen. Op die zitting heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het bedrag van de zekerheid te verlagen en is aan de betrokkene de gelegenheid gegeven om het volledige bedrag van de zekerheid op uiterlijk
31 maart 2017 alsnog te voldoen. Hierbij is de betrokkene erop gewezen dat, indien geen zekerheid wordt gesteld, het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Betaling van het (volledige) bedrag aan zekerheid blijft uit. De betrokkene is voorts op 20 april 2017 opgeroepen voor de zitting van 18 mei 2017. Zij is ook op die zitting niet verschenen.
14. Het hof stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat van de hiervoor omschreven oproepingsbrief van 31 januari 2017 en de beslissing van de kantonrechter d.d.
17 februari 2017 een Engelstalige vertaling aan de betrokkene is toegestuurd. Gelet op het feit dat de betrokkene de gehele procedure in de Engelse taal heeft gecorrespondeerd, en zij aldus wordt geacht de Nederlandse taal niet machtig te zijn, had het op de weg van de kantonrechter gelegen om deze stukken vertaald aan de betrokkene toe te zenden. Nu dit niet is gebeurd, is de betrokkene niet op juiste wijze geïnformeerd over de mogelijkheid tot onderbouwen van haar draagkrachtverweer op een openbare zitting van de kantonrechter en over het, na het door de kantonrechter stellen van een nadere termijn, alsnog stellen van zekerheid. Gelet hierop kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest met betrekking tot het niet stellen van zekerheid.
15. De betrokkene dient derhalve alsnog in de Engelse taal voor een openbare zitting van de kantonrechter te worden opgeroepen teneinde haar draagkrachtverweer te kunnen onderbouwen, waarbij zij erop moet worden gewezen dat, indien haar draagkrachtverweer niet wordt aangenomen, zij een nadere termijn zal verkrijgen tot het stellen van zekerheid, op straffe waarvan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
16. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven en dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank.