ECLI:NL:GHARL:2018:8955

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
WAHV 200.206.699
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de kantonrechter inzake administratief beroep tegen verkeerssanctie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard, terwijl het beroep tijdig was ingesteld. De gemachtigde heeft bewijs geleverd van tijdige indiening van het beroepschrift, wat het hof overtuigde van de ontvankelijkheid van het beroep.

Het hof heeft de beslissingen van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard. De inleidende beschikking, waarbij een administratieve sanctie van € 92,- was opgelegd voor overschrijding van de maximum snelheid, werd door het hof beoordeeld. De gemachtigde betwistte de juistheid van de snelheidsmeting, maar het hof oordeelde dat de meting betrouwbaar was en dat de gedraging was verricht. Het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 751,50.

Uitspraak

WAHV 200.206.699
11 oktober 2018
CJIB 191672609
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 21 november 2016
betreffende
[X] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , [C] Rechtsbijstand,
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is (in eerste instantie) afgewezen door de kantonrechter.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep - kort weergeven - aan dat hij zich niet kan vinden in het dictum van de herstelbeslissing.
2. Het hof stelt het volgende vast. Het dictum van de beslissing van de kantonrechter van 21 november 2016 luidt dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek tot vergoeding van de kosten wordt afgewezen. Met de hand geschreven staat onderaan de pagina vermeld dat de officier van justitie ter zitting aan de kantonrechter voorstelde het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren, dat de kantonrechter diens beslissing op het administratief beroep
zal vernietigen en een vergoeding van proceskosten zal toekennen van € 248,-.
3. Op 8 maart 2017 is vervolgens een herstelbeslissing gegeven door de kantonrechter omdat - zo blijkt uit het stuk - de met de hand gewijzigde bijvoeging niet verwerkt kan worden. De herstelbeslissing ziet alleen op het punt van de proceskostenvergoeding: waar eerst stond dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend, moet nu gelezen worden dat het verzoek wordt toegewezen. Voor het overige is het dictum niet aangepast.
4. Het hof leidt uit de op de zaak betrekking hebbende stukken af dat de kantonrechter van oordeel was dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het beroep wel tijdig was ingesteld en heeft om die reden een proceskostenvergoeding toegekend. De kantonrechter had dan - gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond moeten verklaren, de beslissing dienen te vernietigen en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond moeten verklaren. Gelet op het vorenoverwogene kunnen de beslissingen van de kantonrechter van 21 november 2016 en
8 maart 2017 dan ook niet in stand blijven.
5. Het hof zal die beslissingen dan ook vernietigen en zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De officier van justitie heeft het administratief beroep (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich
op het standpunt dat hij wel degelijk tijdig in administratief beroep is gekomen. Hij heeft per fax van 1 oktober 2015 administratief beroep ingesteld en legt een faxverzendbewijs van het beroepschrift over.
7. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
8. De inleidende beschikking is op 26 augustus 2015 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 7 oktober 2015. Het oorspronkelijke beroepschrift zit niet in het dossier; wel een schrijven van de gemachtigde van 28 januari 2016, waarin hij naar een eerder ingediend beroepschrift verwijst.
9. De gemachtigde heeft in de procedure bij de kantonrechter een kopie van een beroepschrift ingestuurd, gedateerd 1 oktober 2015. Er is een fax-verzendbewijs bijgevoegd waaruit blijkt dat dit beroepschrift op diezelfde dag om 16:02 uur succesvol is verzonden naar een faxnummer dat destijds in gebruik was bij de CVOM. Met het fax-verzendbewijs heeft de gemachtigde aannemelijk gemaakt dat hij wel degelijk tijdig beroep heeft ingesteld. Het beroep is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door de officier van justitie.
10. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - die beslissing vernietigen. Het beroep tegen de inleidende beschikking staat vervolgens ter beoordeling.
11. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 92,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 11 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op
14 augustus 2015 om 13.54 uur op de 's-Gravenlandseweg-ter hoogte van OBV 2781605 te Hilversum met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
12. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat er getwijfeld moet worden aan de correcte werking van de gebruikte apparatuur. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde bij de kantonrechter een pleitnota overgelegd met een berekening. Verder wordt de gedraging ontkend.
13. In de onderhavige zaak bevat het zaakoverzicht onder meer de volgende gegevens:
''De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 64 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 61 km per uur.
Toegestane snelheid: 50 km per uur.
Overschrijding met : 11 km per uur. (…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd door middel van geijkte radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal.''
14. Uit het zaakoverzicht blijkt dat bij de meting gebruik is gemaakt van een geijkte snelheidsmeter. De namens betrokkene overgelegde berekening doet het hof niet twijfelen aan de (betrouwbaarheid van de) meting, nu in de berekening (deels) wordt uitgegaan van aannames. Nu de stukken ook overigens niets inhouden dat twijfel aan de juistheid van de snelheidsmeting rechtvaardigt en een enkele ontkenning volgens vaste rechtspraak niet leidt tot vernietiging van de inleidende beschikking, staat vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is terecht een sanctie opgelegd.
15. Het hof komt tot de slotsom dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is.
16. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter van 21 november 2016 en de herstelbeslissing van 8 maart 2017;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.