ECLI:NL:GHARL:2018:894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
21-001774-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door een gymleraar met minderjarige leerlingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een gymleraar, was in eerste aanleg veroordeeld voor ontucht met meerdere minderjarige leerlingen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk verworpen en de eerdere veroordeling bevestigd. De zaak betreft ontuchtige handelingen die de verdachte heeft gepleegd met meisjes in de leeftijd van 8 tot 10 jaar tijdens zijn stageperiode als CIOS-stagiair. De verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend, maar het hof oordeelt dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar zijn en dat er voldoende bewijs is voor de ontuchtige handelingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren. Daarnaast is de verdachte ontzet van het recht om het beroep van leraar uit te oefenen voor de duur van 5 jaren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade door de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001774-15
Uitspraak d.d.: 30 januari 2018
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2015 met parketnummer 05-740059-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Taiwan) op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 mei 2016 en 16 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot -kort gezegd- de oplegging van een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren en daarbij de oplegging van bijzondere voorwaarden, en een beroepsverbod voor het beroep van leraar van vijf jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen worden onttrokken aan het verkeer en dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen zoals is verzocht. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.M.L. van Koningsveld, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het plegen van ontucht met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] (ten aanzien van feit 1) en [betrokkene 3] (ten aanzien van feit 2). Ter terechtzitting van 24 mei 2016 heeft het hof beslist dat het hoger beroep tegen deze vrijspraken niet openstaat voor verdachte en dat deze feiten daarom in hoger beroep niet meer aan de orde zijn. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.
Ter terechtzitting van 16 januari 2018 heeft de raadsvrouw de stelling ingenomen dat de deelvrijspraak van de onder feit 3 opgenomen zinssnede ‘en/of aan voornoemde [slachtoffer 8] gevraagd: "wat is je gevoeligste plekje?", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking’ eveneens een beschermde deelvrijspraak is. Het hof volgt de raadsvrouw daarin niet, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging onder feit 3 nog steeds aan de orde is in hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte -kort gezegd- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren, met daarbij de oplegging van bijzondere voorwaarden, en de ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van leraar voor de duur van 5 jaar, wegens (ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 telkens) ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd, en (ten aanzien van feit 4) met iemand die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Ten aanzien van een tweetal inbeslaggenomen voorwerpen is de onttrekking aan het verkeer bevolen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en een andere beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te Arnhem (telkens) ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
[slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde perso(o)n(en) in/bij haar/hun schaamstreek betast.
2:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand februari 2014 tot en met 23 maart 2014 te Arnhem (telkens) ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag] 2005, en/of
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2005,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 3] in/bij haar/hun schaamstreek betast.
3:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand december 2012 tot en met de maand april 2013 te Arnhem en/of Rheden (telkens) ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten
[slachtoffer 7] , geboren op [geboortedag] 2003, en/of
[slachtoffer 8] , geboren op [geboortedag] 2003, en/of
[slachtoffer 9] , geboren op [geboortedag] 2003,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] bij haar/hun borststreek en/of schaamstreek en/of billen betast en/of vastgepakt en/of aan voornoemde [slachtoffer 8] gevraagd: "wat is je gevoeligste plekje?", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking.
4:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 november 2013 tot en met 27 april 2014 te 's-Hertogenbosch, (telkens) met [slachtoffer 10] (geboren op [geboortedag] 1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 10] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) en/of een voorwerp (vibrator) in de vagina van die [slachtoffer 10] gebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 4

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De verdediging heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat door het openbaar ministerie onvoldoende is voldaan aan het vereiste van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, nu aangeefster [slachtoffer 10] door het openbaar ministerie onvoldoende in de gelegenheid is gesteld haar mening over de vervolging van verdachte kenbaar te maken. Niet is gebleken dat aangeefster wilde dat verdachte zou worden vervolgd voor de hem ten laste gelegde seksuele handelingen. Uit de brief die de verdediging op 9 maart 2015 heeft overgelegd blijkt juist dat zij geen vervolging wenste. Ook blijkt uit het feit dat aangeefster voor een verhoor als getuige bij de raadsheer-commissaris niet is verschenen, dat ze niets meer met de zaak te maken wil hebben.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd -kort gezegd- dat artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering niet is geschonden. Uit het intakegesprek en uit de aangifte, die aangeefster heeft gedaan nadat zij voldoende bedenktijd had gekregen na het intakegesprek om daartoe over te gaan, volgt genoegzaam dat aangeefster -toen- de vervolging en bestraffing van verdachte wenste. De brief van aangeefster van 9 februari 2015 doet daaraan niet af.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor -voor zover van belang- dat ter zake van een misdrijf, omschreven in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Het hof is van oordeel dat artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering niet is geschonden en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging ten aanzien van feit 4. Op 19 mei 2014, tijdens een intakegesprek, en op 11 juni 2014, tijdens haar aangifte, is met aangeefster gesproken over de seksuele handelingen -en het filmen daarvan- en heeft zij aangegeven wat zij daarvan vond. Het hof is van oordeel dat aangeefster voldoende bedenktijd is gegund tussen het voeren van het intakegesprek en het doen van de aangifte, waaruit voldoende duidelijk volgt dat aangeefster wenste dat verdachte werd vervolgd voor het plegen van de seksuele handelingen. De brief die aangeefster op 9 februari 2015 heeft geschreven en het gegeven dat zij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om als getuige bij de raadsheer-commissaris te verschijnen, doen aan het voorgaande oordeel niet af.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is het volgende -kort gezegd en zakelijk weergegeven- aangevoerd. De in deze zaak afgelegde verklaringen zijn ongeloofwaardig, onbetrouwbaar en tegenstrijdig en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. De verdediging heeft daarbij verwijzingen gemaakt naar het deskundigenrapport van prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017. Evenmin is voldaan aan de bewijsminimumregel, vanwege een gebrek aan steunbewijs. Voorts is de modus operandi in deze zaak niet zodanig specifiek en zijn de verklaringen waaruit die modus operandi zou blijken onvoldoende specifiek, onvoldoende onafhankelijk en onvoldoende betrouwbaar om als schakelbewijs te kunnen dienen. Verdachte heeft de hem verweten aanrakingen ontkend.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in hoger beroep eenzelfde bewezenverklaring dient te volgen als in eerste aanleg. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat er geen redenen zijn om de verklaringen als onvoldoende betrouwbaar of ongeloofwaardig te beschouwen. Het openbaar ministerie onderschrijft de bewijsconstructie van de rechtbank, waarbij gebruik wordt gemaakt van schakelbewijs. De rapportage van de deskundigen prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017 noopt niet tot een ander oordeel. Ondanks dat er enige verschillen zijn aan te wijzen in de verklaringen van en over een aantal meisjes, doen deze verschillen geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van -de kern van- het verhaal van de meisjes, bezien ook in het licht van en in samenhang met de overige door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde worden weersproken door te bezigen bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Voorts is het hof van oordeel dat sprake is van een zodanig specifieke modus operandi, dat gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof sluit zich aan bij grote delen van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en neemt het hof over. Daar waar “de rechtbank” vermeld staat moet “het hof” gelezen worden. De van de rechtbank overgenomen overwegingen zijn cursief weergegeven. Vervolgens zal worden ingegaan op het gebruik van schakelbewijs.
In het hiernavolgende zal de rechtbank de verklaringen door/over ieder meisje, voor zover van belang, bespreken en daarbij ook aandacht besteden aan de vraag of en in welke mate naar haar oordeel geloof kan worden gehecht aan deze verklaringen. Achtereenvolgend zal worden ingegaan op de scholieren van de [naam school 1] , de [naam school 2] en de [naam school 3] . [1]
De [naam school 1]
Verdachte heeft als CIOS-stagiaire, in het schooljaar 2013-2014, gymles en ‘pauzesport’ gegeven op de [naam school 1] te Arnhem. [2] Hij heeft in dat kader op 24 maart 2014, en ook de maanden daarvoor, les gegeven aan [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2005 [3] ), [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 2005 [4] ), [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2005 [5] ), [slachtoffer 4] ( [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag] 2005 [6] ) en [slachtoffer 5] ( [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag] 2005 [7] ). [8] Voorts heeft hij les gegeven aan [slachtoffer 6] ( [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag] 2005 [9] ).
Op de [naam school 1] heeft verdachte gymles gegeven op maandag en dinsdag [10] , aan groep 3, groep 4-5 en groep 7-8. [11] [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zaten op dat moment in groep 4-5. [12] Verdachte is op 24 maart 2014 op enig moment met groep 4-5 alleen geweest. [13] Na de betreffende gymles hebben [slachtoffer 5] en [betrokkene 1] zich bij een leerkracht gemeld om te vertellen over gedragingen van “meester [roepnaam verdachte] ” tijdens de gymles. Deze leerkracht heeft er een andere leerkracht bij geroepen, en heeft vervolgens één op één aan verschillende meisjes naar het verloop van de gymles gevraagd. [14] De directrice, [directrice school 1] , heeft vervolgens dezelfde dag de ouders van deze meisjes (in een gesprek op school) ingelicht. [15]
[slachtoffer 1]
De moeder van [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 1] op 24 maart 2014 (nadat haar echtgenoot haar heeft
ingelicht over het gesprek op school) gevraagd haar over de gymles te vertellen. [slachtoffer 1] heeft haar toen verteld dat zij aan het voetballen waren en de meester haar bij zich had geroepen omdat hij haar wilde uitleggen hoe zij met de zijkant van haar voet moest voetballen. [slachtoffer 1] zou tegen haar moeder hebben gezegd: “En toen pakte de meester mij bij de plasser.” Desgevraagd heeft ze haar moeder voorgedaan hoe dat ging. Haar moeder heeft daarover verklaard: “Zij legde haar hand toen op mijn plasser. Ze zei hij drukte en dat deed pijn. Het voelde voor mij of hij aan het friemelen was. Toen mocht ik weer verder gaan voetballen. (...) Ik heb haar gevraagd of het vaker was gebeurd maar zij zei dat het de eerste keer was. (...) Even later hebben haar vader en ik [slachtoffer 1] nog even bij ons geroepen in de keuken (...). Zij vertelde toen hetzelfde verhaal. Ik heb haar toen nog 1 vraag gesteld. Of de meester haar onder of op haar broekje had aangeraakt. Zij vertelde toen dat het op het broekje was gebeurd.” De gymdocent waar het om gaat, heet “ [roepnaam verdachte] ”. [16]
Op 27 maart 2014 heeft [slachtoffer 1] tijdens een studioverhoor verklaard dat de gymmeester haar bij het voetballen uit het spel heeft gehaald. Ze heeft daarover verklaard: “Ik ben er uit gehaald omdat ik niet met de binnenkant kon schoppen. Hij heeft het toen uitgelegd en ondertussen zat hij aan mijn plassertje. Dat vond ik niet zo fijn.” Desgevraagd heeft zij verklaard dat het tijdens de gymles is gebeurd en dat het de eerste keer was dat dit gebeurde. [slachtoffer 1] heeft voorgedaan wat er precies gebeurde. Ze heeft daarbij verklaard: “Ik moest schieten, en de meester zat, de meester drukte een beetje op mijn plassertje. (...) Hij draaide en ik moest ook draaien. Toen schoot ik wel met mijn binnenkant, maar hij zat dus toen wel aan mijn plassertje.” [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de gymmeester [roepnaam verdachte] heet, dat hij zijn hand niet in haar plassertje deed maar er bovenop en niet in haar broekje maar er bovenop. [17]
[leerkracht 1] , die de groepen 4-5 les geeft, heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014
(afzonderlijk) met [slachtoffer 1] gesproken heeft en dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat ze tijdens de gymles gevoetbald hadden. [leerkracht 1] heeft daarover verklaard: “ [slachtoffer 1] gaf aan dat ze het volgens meester [roepnaam verdachte] bij het voetballen niet goed deed. Zij moest van meester [roepnaam verdachte] apart staan” [ze gaf aan] “dat meester [roepnaam verdachte] haar been vastpakte en toen ook met zijn hand bij haar plasser ging”. [slachtoffer 1] deed voor hoe meester [roepnaam verdachte] dat deed. [slachtoffer 1] zei dat ze het raar vond en niet fijn”. [18]
De rechtbank is, voorgaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat
de verklaring van [slachtoffer 1] op hoofdlijnen consistent is en ziet dan ook geen aanleiding om
deze verklaring van het bewijs uit te sluiten.
[slachtoffer 2]
De moeder van [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op 24 maart 2014 (na het gesprek op
school) onderweg naar huis heeft beaamd dat er iets op school zou zijn gebeurd en dat ze haar moeder heeft gevraagd het niet tegen haar vader te vertellen. ‘s Avonds heeft de moeder van [slachtoffer 2] gevraagd “waar heeft hij aangezeten?” [slachtoffer 2] vond het lastig om antwoord te geven, maar wees op een plek net boven haar schaamlippen, drukte daarop en zei: “daar”. De volgende ochtend heeft moeder aan [slachtoffer 2] gevraagd “heb jij tegen mama gelogen (...) want als het echt waar is dan moet mama naar de politie”. Dat haar moeder naar de politie zou gaan, vond [slachtoffer 2] nogal aan groot ding, maar ze zei gelijk dat ze niet gelogen had en reageerde heftig. Op zaterdag heeft de moeder van [slachtoffer 2] , toen [slachtoffer 2] in bad ging, de plek aangewezen die [slachtoffer 2] haar eerder aangewezen had en heeft ze [slachtoffer 2] gevraagd voor te doen wat hij gedaan had. De moeder heeft gezien dat [slachtoffer 2] de hand tussen haar benen deed en in een snelle beweging van haar schaamlippen omhoog richting haar navel ging. [slachtoffer 2] heeft daarbij opgemerkt: “eraan en niet erin”. In het verhaal noemde ze zelf “meester [roepnaam verdachte] ”. [19]
[leerkracht 1] heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014 één op één met [slachtoffer 2] heeft gesproken en dat [slachtoffer 2] later, in haar aanwezigheid, heeft gesproken met de directrice. Bij de directrice zou [slachtoffer 2] , op vraag of zij kan vertellen wat er tijdens de gym is gebeurd, resoluut hebben gezegd: “hij zat aan mijn benen en toen ging hij hier langs.” [20]
[slachtoffer 3]
De moeder van [slachtoffer 3] heeft [slachtoffer 3] op 24 maart 2014 (nadat zij aan het gesprek op school had deelgenomen) gevraagd wat er was gebeurd op school. [slachtoffer 3] heeft haar toen verteld dat ze die ochtend tijdens de gymles een bal in haar buik had gekregen en dat zij aan het einde van de gymles, toen iedereen naar de kleedkamer ging, door de gymleraar werd geroepen. De
gymleraar zou haar hebben gevraagd hoe het met haar was en zou ondertussen met zijn vinger over haar plasser hebben gewreven. Toen haar moeder vroeg hoe hij had dat had gedaan, wreef [slachtoffer 3] met haar vinger over haar schaamstreek. Haar moeder heeft daarover verklaard: “Als ik het goed begrepen heb stond de gymleraar naast haar en op dat moment zat hij met zijn vinger bij haar vagina. (...). Toen zei ze: “Dit is ook al eens eerder gebeurd. En ik heb het niet eerder verteld want ik schaamde mij er voor.” (...). Ze vertelde dat het was gebeurd tijdens de pauzesport en het was een keer buiten gebeurd. (...) Ze zei dat het tijdens de pauzesport tijdens het spel was gebeurd.(...) Als ze plasser zegt bedoelt ze haar vagina.” [slachtoffer 3] heeft ook gezegd dat de gymleraar “ [roepnaam verdachte] ” heet. [21]
[slachtoffer 3] heeft op 26 maart 2014 tijdens een studioverhoor verklaard dat “ meester [roepnaam verdachte] ” twee keer met zijn vinger over haar plasser is gegaan; één keer na de les en één keer tijdens de pauzesport. [slachtoffer 3] heeft daarover verklaard: “We hadden voetballes. Na de les ging iedereen weg en toen hield hij mij tegen. Hij vroeg mij wat er aan de hand was. Ik zei dat ik een bal in mijn buik had gekregen en ik had daar last van. (...) Toen ging hij met zijn vinger over mijn plasser over mijn broekje. (...) Hij stelde geen vragen meer en ging weg. Meester [leerkracht 3] zat niet op de plek waar hij altijd zit. (...) Juf [leerkracht 2] vroeg of het de turnmeester was. Ik zei nee de gymmeester [roepnaam verdachte] . Dit was op die maandag.” “Met pauzesport op dinsdag is er ook wat gebeurd. Meester [roepnaam verdachte] zette mij op zijn rug. En dan ging hij met zijn vinger over mijn plasser. Over mijn kleren. Ik had mijn gewone kleren aan. Hij zette mij toen weer neer.” De verhoorder heeft aangegeven dat [slachtoffer 3] het heeft voorgedaan, dat zij heeft aangegeven dat zij de meester is, dat zij voorover is gebogen, met haar hand tussen haar benen door is gegaan en heeft gezegd: “Zo gaat hij met zijn vinger over mijn plasser.” [slachtoffer 3] zou ook hebben geprobeerd uit te leggen wanneer het gebeurd is en uit haar uitleg kan worden opgemaakt dat het ongeveer drie weken geleden op een dinsdag moet zijn gebeurd.” [22]
[leerkracht 1] , die samen met leerkracht “ [leerkracht 2] ” de groepen 4-5 les geeft, heeft verklaard dat [leerkracht 2] op 24 maart 2015 heeft aangegeven dat [slachtoffer 3] naar haar toe was gekomen en haar verteld had dat er iets geks was gebeurd met sport en dat [leerkracht 2] dacht dat [slachtoffer 3] bij het turnen bedoelde. [leerkracht 1] heeft tevens verklaard dat zij [slachtoffer 3] in een één-op-één gesprek heeft gevraagd hoe de gymles was: “Ze zei dat het een heel leuke gymles was, maar dat het einde wel heel raar was. Ze zei dat meester [roepnaam verdachte] haar tegen hield, en dat hij aan het eind van de les, zijn vinger bij haar plasser deed. Ik vroeg of zij alleen was. Zij zei dat dit zo was. Ik vroeg of dit vaker gebeurde. [slachtoffer 3] zei toen dat dit al eerder was gebeurd bij de pauzesport. (...) [slachtoffer 3] zei toen dat het niet per ongeluk was gegaan.” [23]
De rechtbank is, voorgaande verklaringen onderling vergelijkend, van oordeel dat [slachtoffer 3] op
hoofdlijnen consequent heeft verklaard en ziet dan ook geen aanleiding om aan haar
verklaring te twijfelen. Temeer nu [slachtoffer 3] ook vrijwel direct na het voorval op 24 maart 2015
uit zichzelf naar juf [leerkracht 2] is gegaan.
[slachtoffer 4]
De moeder van [slachtoffer 4] heeft verklaard dat ze [slachtoffer 4] op 24 maart 2015 (na het gesprek op school) thuis heeft gevraagd “Wat is er gebeurd?”. [slachtoffer 4] zou haar toen hebben verteld dat “meester [roepnaam verdachte] ” aan haar plasser had gezeten. [slachtoffer 4] had last van haar hand, omdat ze was gevallen met skeeleren, en [slachtoffer 4] was - die dag tijdens gymles - naar meester [roepnaam verdachte] gegaan om hem dit te laten zien. Volgens [slachtoffer 4] pakte hij haar hand vast en ging hij met zijn andere hand richting haar kruis, haar plasser. Moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 4] het voordeed en haar kruis/vagina aanraakte, maar er daarbij niet helemaal in ging. Volgens [slachtoffer 4] had hij gedrukt, op haar broek. De moeder van [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 4] op maandagavond nog wakker heeft gemaakt en haar heeft gevraagd of het allemaal echt waar was wat ze had gezegd, of [slachtoffer 4] niet gelogen had, omdat meester [roepnaam verdachte] nog wel eens naar de gevangenis zou kunnen gaan. [slachtoffer 4] heeft toen, als ware zij “meester [roepnaam verdachte] ’ en moeder [slachtoffer 4] , nogmaals voorgedaan wat er was gebeurd. Ze pakte de hand van moeder en zei: “Laat me dat wondje eens zien.” Met haar andere hand veegde ze toen bij haar moeder over het kruis. [24]
Op 3 april 2014 heeft [slachtoffer 4] tijdens een studioverhoor verklaard dat zij tijdens de gym aan het voetballen was, dat zij toen een bal tegen haar hand kreeg waardoor een snee in haar hand weer ging bloeden en zij vervolgens naar de kant was gegaan. Meester [roepnaam verdachte] had toen haar hand vastgepakt en drukte volgens [slachtoffer 4] met zijn andere hand tegen haar plasser. [slachtoffer 4] gebaarde daarbij dat hij met zijn hele hand van “beneden” naar “boven” over haar plasser ging. Het betasten van haar plasser door meester [roepnaam verdachte] zou éénmaal zijn gebeurd. [slachtoffer 4] heeft verder verklaard dat ze, in het bijzijn van meester [leerkracht 3] , een gesprek heeft gehad met juf [leerkracht 1] , dat meester [leerkracht 3] haar nog heeft gevraagd of het een grapje was en zij heeft gezegd dat dit niet het geval is, en dat ze ook tegen juf [leerkracht 6] heeft gezegd dat meester [roepnaam verdachte] aan haar dingetje heeft gezeten en dat zij met haar “dingetje” haar “plasser” bedoelt. [25]
[leerkracht 1] heeft verklaard dat zij op 24 maart 2014 al in de ochtend een wondje in de hand van [slachtoffer 4] gezien heeft (waar bloed uit kwam) en zij na de gymles met [slachtoffer 4] heeft gesproken. [leerkracht 1] heeft daarover verklaard: “Zij vertelde dat hij ook naar haar wondje keek en zijn hand haar hand vast had, en dat hij met zijn andere hand een beetje over haar plasser wreef.” [26]
[slachtoffer 5]
De vader van [slachtoffer 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 5] hem op 24 maart 2014, nadat hij haar
meegenomen had van school (na het gesprek op school), uit zichzelf heeft verteld dat de
gymmeester - een gekleurde man - haar tijdens de gymles bij zich had geroepen omdat haar
paardenstaart niet goed zou hebben gezeten. Met één hand heeft hij haar haren goed gedaan en met zijn andere hand zou hij [slachtoffer 5] toen hebben betast bij haar kruis. [slachtoffer 5] heeft daarbij aangegeven dat een andere meester normaal toezicht houdt, maar dat deze meester nu even weg was omdat hij iets moest printen. [slachtoffer 5] zou daarop met haar vriendin [betrokkene 1] naar de juf zijn gegaan om te vertellen wat de meester had gedaan. [27]
Opmerking verdient in dit kader dat verdachte desgevraagd heeft aangegeven dat hij de enige stagiaire is voor gymlessen op De [naam school 1] die een getinte huidskleur heeft. [28]
[slachtoffer 5] heeft op 3 april 2014 tijdens een studioverhoor verklaard dat ze tijdens de gymles aan het voetballen waren, dat haar haar misschien “een beetje scheef’ stond en de gymmeester naar haar toe kwam en aan haar haar zat. Ze heeft verklaard dat hij dat met één hand deed en haar tegelijkertijd met de andere hand had aangeraakt bij “het middelste waarmee je plast”. Ter illustratie doet [slachtoffer 5] met haar hand voor hoe de gymmeester haar met de hand tussen haar benen heeft aangeraakt. Volgens [slachtoffer 5] ging de hand van de gymmeester toen zij wegliep “onderuit”. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat het aanraken “heel kort” was en dat de gymmeester het één keer heeft gedaan. Meester [leerkracht 3] heeft het niet gezien omdat hij moest printen. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij na het douchen en aankleden (na de gym) in de gang op juf [leerkracht 1] hebben gewacht en dat zij toen als eerste heeft verteld wat er tijdens de gymles was gebeurd. [29]
[leerkracht 1] heeft verklaard dat na de gymles op 24 maart 2014 twee meisjes naar haar toe kwamen, [slachtoffer 5] en [betrokkene 1] , en dat [slachtoffer 5] toen heeft gezegd: “Juf, de gymmeester heeft aan mijn plasser gezeten.” [leerkracht 1] heeft meester [leerkracht 3] er vervolgens bij gehaald en vervolgens zou [slachtoffer 5] tegen hem hebben gezegd: “Hij zat aan mijn been, met zijn hand omhoog en daarna aan mijn plasser.” [30]
[slachtoffer 6]
De vader van [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij, naar aanleiding van berichten van school dat een
sportstagiaire was geschorst vanwege een vermoeden van grensoverschrijdend gedrag, met zijn zoon en zijn dochter [slachtoffer 6] heeft gesproken over de sportstagiaire. [slachtoffer 6] zou zich op dat moment op de vlakte hebben gehouden en niet veel hebben gezegd. De vader van [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij de dag erna van de moeder ( [naam 1] ) van een vriendin van [slachtoffer 6] ( [naam 2] ) heeft gehoord dat [slachtoffer 6] en haar dochter in de auto over “de sportstagiaire” hadden gepraat en dat [naam 2] tegen [naam 1] zou hebben gezegd dat de sportstagiaire [slachtoffer 6] aan haar billen omhoog tilde. De vader van [slachtoffer 6] heeft vervolgens thuis met [slachtoffer 6] besproken wat hij van [naam 1] had gehoord. [slachtoffer 6] vertelde hem toen dat die meneer aan haar “voorbibs” zat, waarbij ze - op de vraag van haar vader waar de “voorbibs” zit - met haar vingers krabbende bewegingen maakte over haar vagina, en opmerkte dat het niet fijn was en soms pijn deed. Vader heeft onder meer verklaard: “ [slachtoffer 6] vertelde: hij liet me dan een bal pakken, die in een soort stelling lag. Hij tilde haar dan op bij haar billen en op dat moment ging hij dan tussen haar benen en ging met zijn hand heen en weer tussen haar benen. (...) Ik heb gevraagd hoe vaak hij dat gedaan had. Ze zei in eerste instantie dat het maar 1 keer gebeurd was. (...) Na doorvragen bleek dat het vaker was gebeurd en zij moest vaker de bal pakken en hij tilde haar dan op en zat aan haar vagina. Zij moest dan iedere keer de bal pakken. Ik heb gevraagd hoe vaak dan. Ik hoorde haar zeggen vier (4) keer. Ik vroeg ook wanneer het gebeurd was. Ik hoorde haar zeggen vijf (5) weken terug.” [slachtoffer 6] zou niet hebben gezegd dat hij in haar broek was gegaan. Toen ze het voordeed, ging ze volgens haar vader over haar kleding heen. [31]
[naam school 2]
Verdachte heeft als CIOS-stagiaire ook gymles gegeven op de [naam school 2] te Arnhem (schooljaar 2012-2013 [32] ). [33] Op de [naam school 2] heeft verdachte onder meer gymles gegeven aan [slachtoffer 7] ( [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedag] 2003 [34] ) en [slachtoffer 8] ( [slachtoffer 8] , geboren [geboortedag] 2003 [35] ) [36] .
Op maandag 15 april 2013 heeft de directrice van de [naam school 2] de ouders van twee
schoolkinderen, te weten [slachtoffer 8] en haar klasgenote [slachtoffer 7] , gesproken en
daarna - ieder afzonderlijk, maar in aanwezigheid van intern begeleider [naam intern begeleider] - de
meisjes zelf. De directrice heeft verslagen gemaakt van de gesprekken. Aanleiding voor de
gesprekken was een telefoongesprek de vrijdag ervoor met de moeder van [slachtoffer 8] . De moeder van [slachtoffer 8] zou een gesprek hebben opgevangen tussen haar dochter en [slachtoffer 7] ,
een vriendin van [slachtoffer 8] , over handelingen van een CIOS-student tijdens de gymles. [37]
De moeder van [slachtoffer 8] heeft opgemerkt dat de kinderen haar hebben verteld dat meester
[roepnaam verdachte] hen vaak tijdens de gym oppakt bij borsten en billen. Het zou spelen vanaf de kerst. [38]
[slachtoffer 7]
[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer 7] haar op 15 april 2013 heeft verteld dat meester [roepnaam verdachte] haar oppakte bij borsten en billen. [getuige 7] heeft daarover verklaard: “Ik heb haar gevraagd hoe meester [roepnaam verdachte] haar dan vastpakt en toen vertelde ze dat hij haar vastpakt bij de heup en als ze aan de ringen gaan hij haar optilt bij haar borsten en bij haar bovenbeen, net onder de billen.” [39]
In het gespreksverslag van het gesprek tussen [slachtoffer 7] , [getuige 7] en [naam intern begeleider] over “meester [roepnaam verdachte] ” wordt opgemerkt: “ [slachtoffer 7] wijst aan dat hij haar vastpakt bij de heup en bij de ringen optilt onder de borsten en bij het bovenbeen.” [40]
De moeder van [slachtoffer 7] heeft verklaard dat zij door de moeder van [slachtoffer 8] is gebeld, met de boodschap dat [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] haar iets te vertellen hadden. [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] kwamen toen bij haar thuis en [slachtoffer 7] vertelde dat de gymleraar aan haar had gezeten op plekken waarvan zij het niet leuk vond. De moeder van [slachtoffer 7] heeft daarop [slachtoffer 8] naar huis gestuurd en is in gesprek gegaan met [slachtoffer 7] . Hierover heeft zij verklaard: “Zij gaf aan dat ze met koprol en het helpen bij de toestellen met gym, hij haar niet om haar middel pakte maar constant bij haar borsten. Dat zou niet 1 keer zijn gebeurd maar meerdere keren.” [slachtoffer 7] heeft tegen haar moeder gezegd dat de leraar, als hij haar optilde, aan haar billen zat, terwijl de andere leraren dat niet deden, maar het ergst vond ze dat ze bij haar borsten was gepakt. Ze heeft haar moeder uitgelegd dat ze normaal door een leraar van achteren bij haar middel werd vastgepakt, maar dat deze leraar haar nu van achteren pakte en haar borsten aanraakte. [41]
[slachtoffer 8]
[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer 8] haar op 15 april 2013 heeft verteld dat meester [roepnaam verdachte] aan haar kont heeft gezeten. [42]
In het verslag van het gesprek tussen [slachtoffer 8] , [getuige 7] en [naam intern begeleider] wordt opgemerkt: “In de
gymles vraagt [roepnaam verdachte] of [slachtoffer 8] naast hem komt zitten en dan gaat hij aan haar kont zitten.” [43]
De moeder van [slachtoffer 8] heeft verklaard dat [slachtoffer 8] op een vrijdagavond in april 2013 in het bijzijn van [slachtoffer 7] vertelde dat de gymleraar haar op een niet prettige manier vasthield. [slachtoffer 8] zou hebben gezegd dat de gymleraar haar vasthield bij de borsten en haar optilde bij haar kont. De moeder van [slachtoffer 8] heeft verklaard dat het om [roepnaam verdachte] gaat, en dat [slachtoffer 8] haar heeft verteld dat het omstreeks de kerstvakantie daarvoor was begonnen. Het bleef bij vastpakken voor in het touw te gaan en klimrekken. [roepnaam verdachte] ondersteunde haar dan. [44]
[naam school 3]
Verdachte heeft als CIOS-stagiaire ook gymles gegeven op de [naam school 3] te Rheden (schooljaar 2012-2013 [45] ). Op deze school heeft verdachte onder meer gymles gegeven aan [slachtoffer 9] (geboren op [geboortedag] 2003 [46] ). [47]
Op 7 maart 2013 stuurt de vader van [slachtoffer 9] een email aan twee leerkrachten van de [naam school 3] om te melden dat zijn dochter die dag voor de derde keer thuis is gekomen met het verhaal dat bij de gymles een stagiaire meester “ [roepnaam verdachte] ” aanwezig is die zich niet gedraagt zoals het hoort. [48] De directeur van de [naam school 3] heeft verklaard dat de bedoelde stagiaire [verdachte] heet. [49]
[slachtoffer 9]
De vader van [slachtoffer 9] heeft verklaard dat [slachtoffer 9] in maart 2013 drie incidenten heeft gemeld met betrekking tot [roepnaam verdachte] , een CIOS-stagiair. Daarover heeft hij verklaard: “ [slachtoffer 9] moest van de gymleraar alleen naar het materialenhok om iets te pakken. Hij ging met haar mee en tilde haar op terwijl dit helemaal niet nodig was. Tijdens het optillen pakte hij haar met één hand in haar kruis en de andere hand onder haar billen.” En: “ [slachtoffer 9] heeft verteld dat de gymleraar tegen haar gezegd had dat ze helemaal onder het stof zat en klopte haar achterwerk af waarbij hij haar billen uitvoerig betastte.” En ook: “ [slachtoffer 9] zat op een bankje en de gymleraar kwam bij haar zitten en betastte haar billen.” [50]
Schakelbewijs
Het hof is van oordeel dat de (in sommige, maar niet alle gevallen, de auditu-)verklaringen van de kinderen over de handelingen van verdachte ten aanzien van de betastingen, elkaars verklaringen over en weer ook ondersteunen. Uit de verklaringen komt naar het oordeel van het hof dezelfde specifieke ‘modus operandi’ naar voren, zodat het hof komt tot het gebruik van schakelbewijs. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor opgenomen verklaringen en bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aan elk van de meisjes gymles heeft gegeven als CIOS-stagiair. Alle meisjes verklaren door verdachte te zijn betast, tijdens of na de gymles of pauzesport. In elke verklaring is sprake van een situatie waarin verdachte een meisje alleen dichtbij zich heeft, afgezonderd van de rest van de groep. Alle meisjes verklaren over de reden waarom verdachte hen bij zich riep of waarom zij zich dichtbij hem bevonden. Zo wilde hij [slachtoffer 1] uitleggen hoe zij met de zijkant van haar voet moest voetballen, was [slachtoffer 2] naar de meester (verdachte) gegaan nadat een jongetje op haar scheenbeen was gaan staan [51] , werd [slachtoffer 3] door verdachte bij hem geroepen nadat zij tijdens de gymles een bal in haar buik had gekregen, ging [slachtoffer 4] naar de meester (verdachte) toe omdat zij last had van haar hand na een valpartij en werd [slachtoffer 5] door verdachte bij zich geroepen omdat haar paardenstaart niet goed zat. De meisjes [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] verklaren onder meer dat verdachte zich dichtbij hen bevond, omdat hij hen hielp om materialen uit een stelling of het materiaalhok te pakken of omdat hij hen optilde bij bijvoorbeeld het ringzwaaien of touwklimmen. Tijdens deze momenten dat verdachte zich alleen of op een afgezonderde plek met de meisjes bevond, zo verklaren zij allen, zijn zij door verdachte vastgepakt en op hun lichaam betast. Het ging daarbij om betastingen in de schaamstreek, op de billen of over de borsten, waarbij alle betastingen over de kleding heen gingen. Het is opvallend dat het bij alle betastingen gaat om meisjes van een jonge leeftijd, te weten rond de 8 of 9 jaar oud.
De omstandigheid dat het aldus steeds om vergelijkbare situaties gaat, waarbij sprake is van een vergelijkbare handelswijze, terwijl sprake is van verklaringen van meisjes van verschillende scholen, maakt dat het hof van oordeel is dat de hiervoor vermelde bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 elkaar over en weer versterken en derhalve telkens redengevend zijn voor het bewijs van die feiten.
De opvatting van de verdediging dat tenminste één feit zelfstandig bewezen moet worden geacht om verklaringen over handelingen ten aanzien van een kind te kunnen gebruiken als bewijs voor een handeling ten aanzien van een ander kind, vindt geen steun in het recht.
Betrouwbaarheid verklaringen
Het hof stelt voorop dat met de toepassing van schakelbewijs terughoudend moet worden omgegaan, zodat de betrouwbaarheid van de verklaringen met de nodige behoedzaamheid dient te worden bekeken, te meer nu het hier gaat om (de auditu-)verklaringen van minderjarige meisjes. Het hof ziet echter geen redenen om -zoals betoogd door de verdediging- aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen te twijfelen. Het hof heeft bij dit oordeel tevens het deskundigenrapport van prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017 betrokken. Het hof overweegt het volgende.
De verdediging heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de door de meisjes afgelegde verklaringen niet geloofwaardig, inconsistent, niet valide dan wel onbetrouwbaar zijn en dat bepaalde verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn. De verdediging heeft in haar pleidooi per meisje aangevoerd waarom zij dit standpunt inneemt en heeft daarbij verwijzingen gedaan naar het deskundigenrapport.
Prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt hebben op 30 januari 2017 gerapporteerd over de betrouwbaarheid van verklaringen, studioverhoren en de-auditu-verklaringen in het dossier en over het onderlinge verband tussen de verklaringen. Uit het rapport volgt dat naar het oordeel van de deskundigen een viertal aspecten van verklaringen van getuigen en verdachten is te onderscheiden: de validiteit, de betrouwbaarheid, de externe consistentie en de geloofwaardigheid. De geloofwaardigheid slaat op de mate waarin de rechter de verklaringen gelooft, zodat de deskundigen zich daarover niet zullen uitlaten. [52]
De deskundigen stellen dat de verhoren in de verhoorstudio adequaat en professioneel waren. [53] Zij vinden dat [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] consistent hebben verklaard over wat verdachte bij hen zou hebben gedaan en hebben in hun verklaringen geen elementen gevonden die erop wijzen dat de verklaringen over de betastingen niet valide zijn. In de overgeleverde verklaringen van [slachtoffer 9] zijn geen elementen gevonden die erop wijzen dat de verklaring niet waar is. Ten aanzien van de verklaringen van de andere meisjes hebben de deskundige enige kanttekeningen geplaatst. Zo geeft [slachtoffer 3] te veel versies om te concluderen dat een van de versies de juiste is, vertonen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] verschillende kenmerken van verklaringen die niet valide zijn, legt [slachtoffer 6] uitdijende verklaringen af en bevatten de verklaringen van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] veel inconsistenties. [54]
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door de deskundigen geen elementen gevonden die erop wijzen dat de verklaringen over de betastingen niet valide zijn. Datzelfde is geconcludeerd ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 9] . Het hof komt eveneens tot de conclusie dat de door en over deze meisjes afgelegde verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Het hof ziet geen redenen om aan de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen. Ten aanzien van de verklaringen die door en over de overige meisjes zijn afgelegd, komt het hof -ondanks de stellingen van de deskundigen- tot eenzelfde oordeel. Het hof overweegt daarbij het volgende. Het hof stelt voorop dat in de verklaringen enige inconsistenties en tegenstrijdigheden te vinden zijn. Het hof is echter van oordeel dat de verklaringen op grote lijnen en op belangrijke (kern- en beslis)punten -op zich, maar ook in samenhang- overeenkomen. Zo is [slachtoffer 3] in de kern voldoende duidelijk over de betastingen door verdachte zoals ten laste gelegd en is het hof van oordeel dat hetzelfde geldt voor de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] . De inconsistenties en tegenstrijdigheden in de verklaringen zien op ondergeschikte punten. Bij dit oordeel heeft het hof tevens gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 9] en alle verklaringen telkens -in tegenstelling tot de deskundigen- in samenhang bezien en niet slechts telkens afzonderlijk van elkaar. Voorgaand oordeel wordt gesterkt door het feit dat het om verklaringen gaat van meisjes van verschillende scholen, zodat het hof het niet aannemelijk acht dat er sprake is geweest van beïnvloeding.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte -kort gezegd inhoudende dat hij de meisjes niet op de door de meisjes genoemde wijze heeft aangeraakt- dan ook ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde aan [slachtoffer 8] vragen ‘wat is je gevoeligste plekje’, komt het hof tot een deelvrijspraak vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft ontkend een dergelijke vraag aan [slachtoffer 8] te hebben gesteld en geen van de overige meisjes heeft verklaard dat verdachte een dergelijke seksuele vraag zou hebben gesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij in het kader van zijn opleiding goed is voorgelicht over het aanraken van kinderen tijdens de gymles. Er is uitgelegd dat kinderen zo min mogelijk dienen te worden aangeraakt en dat dit alleen noodzakelijk is voor de veiligheid van kinderen tijdens bepaalde oefeningen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij meermalen, op verschillende scholen, is aangesproken vanwege meldingen over ongepast gedrag met betrekking tot aanrakingen van leerlingen. [55] Getuige [getuige 2] , opgeleid op het CIOS en beweging specialist op De [naam school 1] , heeft verklaard dat verdachte heel goed weet ‘waar hij wel en niet aan moet zitten’ en heeft opgemerkt dat als verdachte gedaan heeft wat de kinderen hebben verklaard, dit niet per ongeluk kan zijn gebeurd. [56] Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte de meisjes opzettelijk en met een kennelijk seksuele lading -en daarmee in strijd met de sociaal-ethische normen- heeft aangeraakt.
Gelet op het voorgaande acht het hof het tenlastegelegde onder de feiten 1, 2 en 3 bewezen.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 4

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder feit 4. De verdediging heeft daartoe aangevoerd -kort gezegd en zakelijk weergegeven- dat het ontuchtig karakter van de handelingen ontbreekt. Aangeefster wilde de handelingen zelf en deze hebben in het kader van hun affectieve relatie plaatsgevonden. Op de filmpjes zegt aangeefster weliswaar ‘nee’, maar dit gaat over het filmen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder feit 4 bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van ontuchtige handelingen, gelet op de leeftijd van aangeefster, het leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte en het gebrek aan vrijwilligheid aan de zijde van aangeefster. Gelet daarop zijn de seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm en derhalve ontuchtig.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de te bezigen, hierna opgenomen bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierbij in het bijzonder het volgende.
[slachtoffer 10] (hierna: aangeefster), geboren op [geboortedag] 1999, heeft op 17 november 2013 een relatie gekregen met verdachte. Meermalen heeft verdachte zijn vinger en/of een vibrator in de vagina van aangeefster gebracht. Het seksuele contact vond plaats bij haar thuis, in ’s-Hertogenbosch. [57]
Het hof is van oordeel dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden een ontuchtig karakter hadden. Dat sprake was van een relatie doet daaraan niet af. Bij dit oordeel heeft het hof acht geslagen op de jonge leeftijd van aangeefster, te weten 14-15 jaar, en het leeftijdsverschil tussen haar en verdachte. Verdachte was namelijk 19-20 jaar. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van een gelijkwaardige relatie. Tevens neemt het hof in aanmerking dat aangeefster heeft aangegeven dat de handelingen niet vrijwillig hebben plaatsgevonden. Op 19 mei 2014 heeft aangeefster verklaard dat ze niet wilde dat verdachte ‘dingen’ in haar vagina deed en dat ze niet wilde dat hij haar zou filmen. Ze heeft daarover verklaard dat ze tegen verdachte zei dat ze het niet wilde, maar dat hij het toch deed. Over de bij verdachte aangetroffen filmpjes, met daarop seksuele handelingen door verdachte bij aangeefster, heeft aangeefster ook verklaard dat ze die handelingen eigenlijk niet wilde. [58] Op 11 juni 2014 heeft aangeefster opnieuw verklaard over het onvrijwillige karakter van bepaalde seksuele handelingen door verdachte. Zij heeft onder meer verklaard dat hij aan haar vagina zat en dat als zij zei dat ze dat niet wilde, dat hij het dan toch deed. Ook heeft ze verklaard dat verdachte een vibrator in haar vagina stopte en dat zij dit niet fijn vond en dit niet wilde, maar dat hij door bleef gaan. [59] De verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij niet wilde dat de seksuele handelingen plaatsvonden, wordt bevestigd door bij verdachte inbeslaggenomen filmpjes die zijn uitgelezen door een verbalisant. Op de filmpjes zijn seksuele handelingen te zien met een vrouw, naar later bleek aangeefster, en is te horen dat zij zegt dat ze het niet wil, door te zeggen: ‘Nee, nee’ en ‘ [roepnaam verdachte] … nee, nee’. [60]
De brief van aangeefster die de raadsvrouw ter terechtzitting in eerste aanleg heeft overgelegd, doet niet aan het voorgaande oordeel af. Aangeefster heeft daarin geschreven dat zij niet (meer) wilde dat verdachte werd vervolgd maar heeft geen afstand genomen van de inhoud van haar verklaringen. Het hof komt tot een bewezenverklaring van feit 4.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks24 maart 2014 te Arnhem
(telkens)ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
(n
), te weten
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2005, en
/of
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 2005, en
/of
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2005, en
/of
[slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag] 2005, en
/of
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag] 2005,
en/of
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde perso
(o
)n
(en
)in/bij
haar/hun schaamstreek betast.
2:
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van de maand februari 2014 tot en met 23 maart 2014 te Arnhem
(telkens)ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
(n
), te weten
[slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag] 2005, en
/of
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag] 2005,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde [slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 3] in/bij
haar/hun schaamstreek betast.
3:
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van de maand december 2012 tot en met de maand april 2013 te Arnhem en/of Rheden (telkens) ontucht heeft gepleegd met (meerdere) aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
(n
), te weten
[slachtoffer 7] , geboren op [geboortedag] 2003, en
/of
[slachtoffer 8] , geboren op [geboortedag] 2003, en
/of
[slachtoffer 9] , geboren op [geboortedag] 2003,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als gymleraar (CIOS-stagiair) tijdens een door hem gegeven (gym)les, voornoemde [slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 9] bij
haar/hun borststreek en/of schaamstreek en/of billen betast en/of vastgepakt
en/of aan voornoemde [slachtoffer 8] gevraagd: "wat is je gevoeligste plekje?", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking.
4:
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van [geboortedag] 2013 tot en met 27 april 2014 te 's-Hertogenbosch, (telkens) met [slachtoffer 10] (geboren op [geboortedag] 1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 10] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) en
/ofeen voorwerp (vibrator) in de vagina van die [slachtoffer 10] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Straf in eerste aanleg
In eerste aanleg is verdachte -kort gezegd- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren. Als bijzondere voorwaarden zijn daarbij opgelegd een meldplicht, een behandelplicht en het niet mogen ontplooien van onbezoldigde activiteiten met betrekking tot de begeleiding van kinderen onder de 16 jaar. Tevens is verdachte veroordeeld tot de ontzetting van het recht tot de uitoefening van het beroep van leraar voor de duur van 5 jaar.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd een meldplicht, een behandelverplichting, de verplichting om toestemming te geven tot informatie-uitwisseling en de voorwaarde dat verdachte niet onbezoldigd activiteiten zal ontplooien met betrekking tot de begeleiding van kinderen onder de 16 jaar. Als bijkomende straf heeft de advocaat-generaal een beroepsverbod van 5 jaar voor het beroep van leraar gevorderd.
De advocaat-generaal heeft bij deze eis rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn. De advocaat-generaal ziet geen redenen om tot toepassing van het adolescentenstrafrecht over te gaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval van een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals blijkt uit de rapportages. Tevens heeft zij verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht, vanwege de jonge leeftijd (19/20 jaar) van verdachte ten tijde van de verdenking en het gegeven dat uit het Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte jonger overkomt dan dat hij is en er sprake is van een beneden-gemiddeld intelligentieniveau. Er is sprake van schending van de redelijke termijn van berechting. De verdediging heeft verzocht om de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Tijdens zijn stageperiode ten tijde van zijn opleiding tot gymdocent heeft verdachte meermalen ontucht gepleegd met minderjarige leerlingen, te weten meisjes in de leeftijd van 8 tot 10 jaar, van de verschillende scholen waarop hij les gaf. Deze ontuchtige handelingen bestonden uit het betasten van de meisjes bij hun schaamstreek, borststreek en/of billen, tijdens de gymles. Daarnaast heeft verdachte (op dat moment 19/20 jaar) ontuchtige handelingen gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, met zijn toenmalige, minderjarige vriendin die toen 14/15 jaar oud was en terwijl zij dat niet wilde.
De feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, kunnen zeer nadelige gevolgen hebben voor de minderjarige slachtoffers, in de zin van psychische en emotionele schade. Deze schade kan tevens nadelige gevolgen hebben voor de verdere (psychische) ontwikkeling van de kinderen. Het hof neemt verdachte zijn handelen te meer kwalijk, nu de eerste drie feiten zijn gepleegd op een basisschool en bij meisjes die aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid waren toevertrouwd. Juist een basisschool zou een veilige plaats moeten zijn voor kinderen en juist een leraar zou zijn leerlingen moeten beschermen tegen grensoverschrijdend gedrag. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het vertrouwen van de meisjes geschonden, maar eveneens het vertrouwen van hun ouders.
Verdachte heeft de feiten 1 tot en met 3 ontkend en heeft aangevoerd dat de handelingen ten aanzien van feit 4 op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. Verdachte lijkt de ernst van de feiten niet in te zien en lijkt geen inzicht te hebben in de gevolgen die het plegen van dergelijke feiten met zich meebrengen. Het hof neemt dit verdachte te meer kwalijk, nu hij zelfs na het krijgen van een aantal waarschuwingen voor zijn wangedrag, is doorgegaan met het plegen van ontuchtige handelingen.
Het hof is van oordeel dat bij dergelijke feiten, mede vanuit een oogpunt van vergelding en generale preventie, geen andere straf past dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals verzocht door de raadsvrouw, over te gaan tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het hof heeft bij dit oordeel onder meer gelet op de reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland van 15 november 2017, waarin wordt geadviseerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Uit voornoemde reclasseringsrapportage blijkt tevens dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds geruime tijd wordt begeleid door de reclassering, maar dat het contact uiterst moeizaam verloopt. Verdachte is tevens onder begeleiding van Kairos voor psychologische ondersteuning. Verdachte geeft zeer beperkt openheid van zaken, geeft herhaaldelijk geen toestemming om met Kairos gegevens te mogen uitwisselen en is niet altijd afsprakentrouw geweest. De rapporteur heeft vermeld zich zorgen te maken omtrent de psychoseksuele ontwikkeling en de risico’s hierin, aangezien de reclassering niet over diagnostische informatie beschikt en ook niet over de informatie betreffende de ambulante behandeling bij Kairos. Er is sprake van hechtingsproblematiek, een gebrekkig basisvertrouwen en faalangst. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij een meldplicht, een behandelverplichting (verplichting tot meewerken aan onderzoek naar zijn psychoseksuele ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling) en een verplichting om toestemming te geven aan de reclassering om bij trajectrelevante instellingen zoals Kairos en Humanitas, gegevens te mogen inwinnen en verstrekken, als bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft verdachte toegezegd dat hij bij een veroordeling zal meewerken aan bijzondere voorwaarden, en toestemming zal geven voor het uitwisselen van gegevens door de genoemde instellingen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke straf, een deels voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd. Een voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat de straf zoals deze aan verdachte is opgelegd in eerste aanleg, niet voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof overweegt daarbij dat er sprake is van een groot aantal slachtoffers, dat de slachtoffers op verschillende scholen zijn gemaakt gedurende een langere periode en dat verdachte zich niets heeft aangetrokken van eerdere waarschuwingen. Tevens neemt het hof het gebrek aan inzicht en verantwoordelijkheid verdachte zeer kwalijk.
Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat de straf, zoals deze is geëist door de advocaat-generaal, een passende en geboden straf is. Hoewel de feiten naar het oordeel van het hof een straf van vijftien maanden waarvan acht voorwaardelijk rechtvaardigen zal het hof rekening houden met de schending van de redelijke termijn met enige maanden in hoger beroep, en daarom één maand gevangenisstraf in mindering brengen. De proeftijd van 10 jaar acht het hof noodzakelijk, omdat er naar het oordeel van het hof redenen bestaan om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het hof heeft daarbij gelet op het grote aantal slachtoffers dat verdachte heeft gemaakt gedurende een langere periode op verschillende scholen en zelfs na meerdere waarschuwingen voor zijn ongepaste gedrag. Tevens acht het hof het noodzakelijk, gelet op het hiervoor overwogene en ter voorkoming van recidive, dat verdachte voor de duur van vijf jaar wordt ontzet uit zijn recht om het beroep van leraar uit te oefenen.

Beslag

De onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven iPhone en computer, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder feit 4 ten laste gelegde en bewezenverklaarde zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De inhoud van deze goederen is immers van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.664,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.472,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering verlaagd tot € 1.472,12, bestaande uit € 222,12 aan materiële schade (€ 64,22 ten aanzien van de aanvullende verzekering, € 96,- ten aanzien van niet vergoede therapiekosten, € 36,90 aan reiskosten en € 25,- aan telefoonkosten) en € 1.250,- aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
De verdediging heeft het materiele deel van de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.222,12, bestaande uit € 222,12 aan materiele schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft het hof aansluiting gezocht bij categorie 1 (€ 1.000,-) van de ‘Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven’. Het hof ziet geen redenen en acht geen bijzonderheden aanwezig om van deze categorie af te wijken, zoals verzocht door de benadeelde partij.
Voor het overige deel dat aan immateriële schade is gevorderd, te weten € 250,-, kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 63, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde plegen van ontucht met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde plegen van ontucht met [betrokkene 3] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte:
- zich voor het einde van een proeftijd van
10 (tien) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of;
- zich gedurende de proeftijd van 10 (tien) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of;
- gedurende de proeftijd van 10 (tien) jaren geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

- zich uiterlijk binnen 2 (twee) werkdagen na het onherroepelijk worden van dit arrest tussen 09.00 uur en 12.00 uur bij Reclassering Nederland regio Zuid op telefoonnummer 088-8041504 zal melden. Hierna dient verdachte zich gedurende de proeftijd zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht te blijven melden;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan (diagnostisch) onderzoek naar zijn psychoseksuele ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende behandeling bij Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Tevens wordt verdachte verplicht om Reclassering Nederland inzage te geven in en te informeren over de inhoudelijke voortgang van de behandeling;
- gedurende de proeftijd toestemming zal geven aan de reclassering om bij trajectrelevante instellingen, waaronder Kairos en Humanitas, gegevens te mogen inwinnen en verstrekken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd niet onbezoldigd activiteiten zal ontplooien met betrekking tot de begeleiding van kinderen onder de 16 jaar.
Het hof geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte wegens het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van leraar voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een witte iPhone (met goednummer PL07AH-2014032736-485220) en een zwarte portable computer, merk/type Msi (met goednummer PL07AH-2014032736-485222).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.222,12 (duizend tweehonderdtweeëntwintig euro en twaalf cent) bestaande uit € 222,12 (tweehonderdtweeëntwintig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 maart 2014.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.222,12 (duizend tweehonderdtweeëntwintig euro en twaalf cent) bestaande uit € 222,12 (tweehonderdtweeëntwintig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 maart 2014.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. C. Caminada en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 30 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 januari 2018.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H. Wijbrandts, advocaat-generaal,
mr. A.C. Jochems, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, Team Zeden Arnhem, opgemaakte (stam)proces-verbaal, proces-verbaalnummer 07ZED14016 (Summ-it), BVH-zaakregistratie 2014069642, gesloten op 9 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015; het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 1] ), p. 95, regel 2, 9-11 en 16; een overzicht van de stageplekken van verdachte in het kader van de CIOS-opleiding (verstrekt door [naam docent] , CIOS-docent), p. 104.
3.Het (stam)proces-verbaal, p. 10; het proces-verbaal van bevindingen, p. 52, regel 7-8.
4.Het (stam)proces-verbaal, p. 11.
5.Het (stam)proces-verbaal, p. 11, het proces-verbaal aangifte ( [getuige 5] ), p. 141, regel 20-22.
6.Het (stam)proces-verbaal, p. 13, het proces-verbaal van bevindingen, p. 181, regel 5-7.
7.Het (stam)proces-verbaal, p. 13, het proces-verbaal van bevindingen, p. 191, regel 5-7.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [leerkracht 1] , p. 87, regel 5, 17-22, 32-34, 55, 61 en p. 88, regel 3-4, 12-14, 23 en 38-39.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015; het proces-verbaal aangifte ( [vader slachtoffer 6] ), p. 197, regel 19-21.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015.
11.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 66, regel 24-25 en 32-33.
12.Het proces-verbaal getuige [getuige 3] , p. 79, regel 50-53.
13.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 63, regel 38, 41-42, en p. 64, regel 3-9; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 73, regel 46-49 en p. 74, regel 4-7; het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 123, regel 1, 5-10 en 43.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [leerkracht 1] , p. 87.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 80.
16.Het proces-verbaal van aangifte ( [vader slachtoffer 1] , in aanwezigheid van [moeder slachtoffer 1] ), p. 48, p. 49 regel 15..
17.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 1] ), p. 52-54.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [leerkracht 1] ), p. 87.
19.Het proces-verbaal van aangifte ( [vader slachtoffer 5] ), p. 134, regel 42-45 en 50-53 en p. 135, regel 7-10, 27-32 en 37.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [leerkracht 1] ), p. 87-89.
21.Het proces-verbaal aangifte ( [getuige 5] ), p. 142-143.
22.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 3] ), p. 147-149.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [leerkracht 1] ), p. 87-88.
24.Het proces-verbaal van aangifte ( [getuige 6] ), p. 175, regel 11-13, 19-23, 41-48 en 52, en p. 176, regel 1-4, p. 178, regel 46-51 en 53-57.
25.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 4] ), p. 182, regel 12-13, 17-24, 35-38 en 39-40.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [leerkracht 1] ), p. 88.
27.Het proces-verbaal verslag informatief gesprek zeden ( [betrokkene 4] ), p. 185, regel 45-47, en p. 186, regel 1-8.
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 126, regel 11-13.
29.Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 5] ), p. 191, regel 33, 35-36, 42-44, en p. 192, regel 4-7, 9-10, 13-14 en 20.
30.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [leerkracht 1] ), p. 87, regel 5, 17-18, 20-22 en 26-28.
31.Het proces-verbaal van aangifte ( [vader slachtoffer 6] ), p. 198, regel 27-28, 30, 34-37, 41-46 en 49-50, en p. 199, regel 7-8, 12-19, 23-27 en 40.42.
32.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 7] ), p. 226, regel 23-27 en 29-31.
33.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015; een overzicht van de stageplekken van verdachte in het kader van de CIOS-opleiding (verstrekt door [naam docent] , CIOS-docent), p. 104.
34.Het proces-verbaal van aangifte ( [getuige 8] ), p. 236, regel 20-22.
35.Het proces-verbaal van aangifte ( [getuige 9] ), p. 248, regel 20-22.
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige ( [getuige 7] ), p. 224, regel 31, p. 225, regel 19, 21-22 en 36-37 en p. 226, regel 23-24.
37.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 7] ), p. 224, regel 31, en p. 225, regel 8, 10-12, 15, 17-19, 26, 30 en 36-37.
38.Het verslag van het oudergesprek op 15 april 2013, p. 228, regel 3-4 en 7.
39.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 7] ), p. 225, regel 37-41.
40.Het verslag van het gesprek met [slachtoffer 7] , p. 230, regel 8-10.
41.Het proces-verbaal van aangifte ( [getuige 8] ), p. 238, regel 34-46, en p. 239, regel 25-28 en 39-41.
42.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 7] ), p. 225, regel 23-24.
43.Het verslag van het gesprek met [slachtoffer 8] , p. 229, regel 9.
44.Het proces-verbaal van aangifte ( [getuige 9] ), p. 250, regel 11-16, 25-27 en 30-31.
45.Verslag van leerkracht [leerkracht 4] betreffende grensoverschrijdende handelingen Cios student op [naam school 3] , p. 258, regel 3-4 en 8-9.
46.Het (stam)proces-verbaal , p. 17.
47.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015; het proces-verbaal verhoor getuige ( [getuige 10] ), p. 255, regel 33, p. 256, regel 15-19 en 23-24 en het daarbij behorende verslag van leerkracht [leerkracht 4] betreffende grensoverschrijdende handelingen Cios student op [naam school 3] , p. 258, regel 14-18.
48.Email d.d. 7 maart 2013 van [vader slachtoffer 9] aan [leerkracht 5] en [leerkracht 4] , p. 264.
49.Het proces-verbaal verhoor getuige ( [getuige 10] ), p. 256, regel 2-6, 18-19 en 23-34.
50.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden ( [vader slachtoffer 9] ), p. 260, regel 25-26 en 28-38.
51.Het proces-verbaal verhoor getuige [vader slachtoffer 5] , p. 135, regel 19-23.
52.Rapport van prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017, p. 10-11.
53.Rapport van prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017, p. 37
54.Rapport van prof. dr. P.J. van Koppen en dr. A. Vredeveldt van 30 januari 2017, p. 38.
55.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2018.
56.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 2] ), p. 67, regel 34-36.
57.De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2015 en het proces-verbaal intake gesprek [slachtoffer 10] , p. 271, regel 12-14, 19 en 32, het proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer 10] ) p. 274, regel 1-4 en 18-22.
58.Het proces-verbaal intake gesprek [slachtoffer 10] , p. 271, regel 26 en p. 272, regel 7-9.
59.Het proces-verbaal aangifte ( [slachtoffer 10] ), p. 274, regel 9-11 en 21-25.
60.Het proces-verbaal gegevens telefoon/laptop ve, p. 267.