ECLI:NL:GHARL:2018:8923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.228.144
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de meest geschikte opgroeiplek voor een minderjarige in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarig meisje, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft samen met de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland (verweerster) en de vader, als overige belanghebbende, de vraag aan het hof voorgelegd welke plaats het meest in het belang van [kind] is om op te groeien. Het hof heeft in zijn beschikking de zorgen van de raad voor de kinderbescherming en de GI over de plaatsing bij de tantes van [kind] overwogen, maar ook de wens van [kind] om bij hen te wonen. Het hof heeft vastgesteld dat [kind] in haar korte leven al vaak van woonplek en opvoeders is gewisseld en dat zij gedragskenmerken van hechtingsproblematiek vertoont. Ondanks de zorgen van de raad en de GI, die zich vooral richtten op de emotionele betrokkenheid van de tantes, heeft het hof geconcludeerd dat de tantes inmiddels erkend zijn als gezinshuis en dat zij de nodige stappen hebben ondernomen om de zorg voor [kind] op zich te nemen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, maar benadrukt dat de tantes in het belang van [kind] moeten blijven communiceren en samenwerken met de GI. Het hof heeft de tantes en de GI aangespoord om duidelijke regels en structuur te bieden aan [kind], rekening houdend met haar specifieke opvoedingsvragen en problematiek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.144
(zaaknummers rechtbank Gelderland 320962 en 32063)
beschikking van 9 oktober 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
advocaat: mr. N.R. Kasteel te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag.

1.1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 april 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad op 25 juli 2018 een rapport opgemaakt, dat aan het hof en partijen is toegezonden.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 15 augustus 2018 met productie;
- een journaalbericht van mr. Erkens van 29 augustus 2018 met producties.
1.4
Op 31 augustus 2018 is de mondelinge behandeling (na overleg met partijen) enkelvoudig voortgezet. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door C.C. Sneper te Rotterdam, die waarneemt voor mr. Scheele. Namens de GI zijn verschenen R. Leunk,
K. Peeters en T. van den Bergh. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is E. Sigmond verschenen. Voorts zijn verschenen J.M. Kwint en E. Lindeboom (verder: de tantes).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 26 april 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de vraag of een (terug)plaatsing van [kind] bij de tantes (nog) tot de mogelijkheden behoort én in het belang van [kind] is.
2.3
De raad heeft in zijn rapport - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. [kind] is in haar korte leven al regelmatig van woonplek en opvoeders gewisseld. Zij heeft gedragskenmerken van hechtingsproblematiek. Ondanks de onstabiele jaren zijn herstelmogelijkheden zichtbaar. Zij dient voldoende regels en structuur te krijgen en duidelijkheid in haar woonsituatie. Het is positief dat ouders en tantes veel liefde en warmte aan haar geven maar de raad maakt zich ook zorgen over het feit dat ouders en tantes een zwaar beroep doen op [kind] , waarmee zij haar belasten en in een loyaliteitsconflict brengen. Daarnaast maakt de raad zich zorgen over het contact tussen [kind] en haar ouders als [kind] bij haar tantes gaat wonen. Er kan, zoals in het verleden is gebeurd, miscommunicatie ontstaan met als mogelijk gevolg dat [kind] niet meer vrij is in haar loyaliteit naar de verschillende familieleden. De positieve ontwikkeling van [kind] zal hierdoor stagneren.
In het gezinshuis krijgt zij volgens de raad voldoende structuur en regels. De gezinshuisouders zijn in staat de opvoeding te geven die [kind] naar aanleiding van haar specifieke opvoedingsvragen nodig heeft. De raad maakt zich zorgen dat bij een voortzetting van het verblijf van [kind] in het gezinshuis haar ouders en tantes een beroep blijven doen op haar loyaliteit naar hen toe. Hierdoor zal het voor [kind] onduidelijk blijven waar haar plek is om verder op te groeien. Als dit haar teveel overstuur maakt, kan het gevolg zijn dat het contact met haar tantes verminderd moet worden en de goede ontwikkeling die ze nu doormaakt stagneert.
Volgens de raad zijn bij beide woonplekken zorgen en krachten te noemen. Alles tegen elkaar afwegend is de raad van mening dat het niet in het belang is van [kind] om haar terug te plaatsen bij haar tantes. [kind] ontwikkelt zich goed in het gezinshuis. De raad vindt terugplaatsing een te groot risico. Hoewel de tantes inmiddels aan de eisen van een gezinshuis voldoen, is de raad bezorgd dat zij vanuit hun emotionele betrokkenheid [kind] niet kunnen bieden wat zij nodig heeft. De raad denkt dat de neutraliteit en professionaliteit van het huidige gezinshuis ervoor zorgt dat [kind] veilig kan opgroeien en de kans het grootst is dat [kind] een fijn contact behoudt met alle belangrijke volwassenen in haar leven.
2.4
De vraag die voorligt is - los van de juridische aspecten van de zaak - welke plaats om verder op te groeien het meest in het belang van [kind] is. Zowel de ouders als de GI hebben het hof verzocht zich hierover (met spoed) uit te laten teneinde duidelijkheid voor alle betrokkenen te krijgen.
Het hof overweegt als volgt:
[kind] is een achtjarig meisje met een belaste voorgeschiedenis. In het raadsonderzoek staat beschreven dat zij in haar korte leven al regelmatig van woonplek en opvoeders is gewisseld, [kind] heeft gedragskenmerken van hechtingsproblematiek maar laat ook herstelmogelijkheden zien. De school waar [kind] thans op zit, is tevreden over haar ontwikkeling in het laatste jaar en heeft geconstateerd dat zij grote stappen vooruit heeft gezet. Ondanks de positieve ontwikkelingen gedurende haar verblijf in het gezinshuis, heeft de wens van [kind] om bij de tantes te wonen altijd voorop gestaan. [kind] heeft die wens ook steeds opnieuw uitgesproken. Uit de brief van de GI van 15 augustus 2018 met als productie een brief van de gezinshuisouders van [kind] van 13 augustus 2018 blijkt dat rondom dit hoger beroep en met name rondom het raadsonderzoek erg veel stress bij [kind] is ontstaan en dat zij somber is en slecht slaapt.
De gezinshuisouders melden:
“ [kind] wil zelf namelijk per sé terugkeren naar haar tantes en geeft aan hier niet te willen blijven wonen. Sinds de raad het advies met haar heeft gedeeld maakt ze een ongelukkige indruk. Ze is onrustig en komt af en toe depressief over. Ze is passief en komt steeds regelmatiger niet uit zichzelf tot spelen. Ze kan zich moeilijk concentreren op haar spel, op tv-kijken en op het contact met anderen binnen het gezinshuis. Ze vraagt zeer regelmatig wanneer ze weer naar haar tantes mag. Ondanks herhaalde uitleg door de voogd en ons als gezinshuisouders blijft [kind] om duidelijkheid vragen waarom ze niet bij haar tantes kan wonen. Ze kan het niet begrijpen en lijkt het niet te kunnen aanvaarden. Ze is labiel en valt moeilijk in slaap, mede omdat alle foto’s op haar kamer haar bij het gemis bepalen. Ze is geobsedeerd over deze hele kwestie en heeft het er elke dag over.”
Duidelijk is dat [kind] in psychische nood verkeert. Het is van groot belang dat zij duidelijkheid en zekerheid krijgt over haar toekomstperspectief, hetgeen overigens de GI ook onderschrijft in haar brief van 15 augustus 2018.
2.5
Het hof acht de zorgen van de raad en de GI op zichzelf genomen begrijpelijk en onderbouwd. Ook het standpunt van de raad dat het beter is voor een kind om in een neutrale omgeving op te groeien en niet in een omgeving waarin emotionele betrokkenheid een duidelijke en gestructureerde opvoeding mogelijk in de weg staat is houdbaar. De vraag is of, alles afwegende, het standpunt van de raad en de GI in dit geval en op dit moment het meest in het belang van [kind] is.
2.6
De zorgen van de raad en de GI aangaande de tantes zijn vooral afgeleid uit de ervaringen met de tantes bij de eerdere plaatsing van [kind] bij hen. Zij zouden toen de indruk hebben gewekt het te zwaar te vinden om [kind] (en haar zus) bij hen thuis te hebben. Ook zouden de tantes door hun emotionele betrokkenheid beperkt inzicht hebben getoond in de loyaliteitsproblematiek waarmee [kind] worstelde. Tenslotte wordt afgevraagd in hoeverre de tantes in staat zijn [kind] de structuur en regels te bieden die zij nodig heeft en de continuïteit in het contact tussen de ouders en [kind] te bewerkstelligen en te behouden.
De tantes en de ouders hebben de zorgen van de raad verschillende malen weersproken en hun kwaliteiten als - inmiddels - gezinshuisouders toegelicht. Er is volgens hen in het verleden miscommunicatie geweest tussen de tantes, ouders en hulpverleners waarin alle betrokkenen wel wat te verwijten valt. Hier heeft men van geleerd. De zorg van de raad en de GI dat de tantes de plaatsing van [kind] bij hen te zwaar vonden is door de tantes en de ouders weersproken. Een enkele verzuchting dat het soms wel eens zwaar is maakt nog niet dat het geheel te zwaar wordt bevonden. De tantes hebben ter mondelinge behandeling ook op hun eigen handelen ten tijde van de eerste plaatsing kritisch gereflecteerd. Zij hebben aangegeven graag de samenwerking met de GI en de huidige gezinsvoogd voort te willen zetten. De tantes en de ouders hebben verder aangegeven dat de zorg over het beperkte inzicht in loyaliteit (naar aanleiding van gedragsproblemen bij [kind] na het bezoek van de tantes) ook anders geïnterpreteerd kan worden: het gedrag van [kind] kan ook betekenen dat [kind] het heel fijn heeft gehad bij de tantes, dat zij wordt geconfronteerd met een afscheid, de situatie waar ze naar terug moet en dat zij wellicht hieraan weer moet wennen.
De zorg dat emotionele betrokkenheid leidt tot minder goede pedagogische vaardigheden wordt door het hof niet gevolgd, omdat over het algemeen iedere ouder/verzorger emotioneel betrokken is. Duidelijk is echter dat de weekenden bij de tantes tot op heden vooral leuk voor [kind] zijn geweest en dat de tantes als [kind] bij hen woont naar verwachting meer regels en structuur moeten gaan invoeren. Ter mondeling behandeling heeft het hof zich ervan overtuigd dat de tantes zich daar voldoende bewust van zijn. Zij hebben bovendien in het verleden de verzorging en opvoeding van een zus van een van hen tot haar meerderjarigheid op zich genomen. Deze zus heeft, blijkens een in de procedure ingebracht stuk, geschreven dat de tantes dat op uitstekende wijze hebben gedaan. De tantes hebben tevens aangegeven open te staan voor overleg met de verschillende instanties. De zorg van de raad over de continuïteit in het contact tussen de ouders en [kind] als zij bij de tantes geplaatst wordt, is tevens weersproken door de ouders en de tantes. De tantes hebben aangegeven dat zij de moeder als geen ander kennen en dat zij door lange ervaring weten hoe zij met haar moeten omgaan. Naar het oordeel van het hof hebben de tantes ter mondelinge behandeling voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de ouders goed kunnen inschatten.
2.7
De bovengenoemde zorgen van de raad en de GI zijn nog niet geheel weggenomen door de (verklaringen van de) tantes en de ouders. Toch is naar het oordeel van het hof plaatsing van [kind] bij hen verantwoord. Daarbij betrekt het hof de ontwikkeling die de tantes (in het kader van het starten van een gezinshuis) hebben laten zien en de (steeds professioneler wordende) indruk die zij tijdens de mondelinge behandeling hebben gewekt. Op deze wijze wordt het familienetwerk nog een (laatste) kans gegeven met hulp en toezicht van derden de zorg en opvoeding van [kind] zelf ter hand te nemen. Daar komt verder bij dat de draagkracht van [kind] , haar ouders en tantes mogelijk onvoldoende zal blijken te zijn om een voorgezette plaatsing in het huidige gezinshuis te laten slagen. De kans is groot dat zij, al dan niet bewust, onderling een beroep zullen blijven doen op hun familieband en de daaruit voortvloeiende loyaliteit. Dat zou dan weer kunnen leiden tot een verzoek vanuit de GI tot vermindering van het contact met een belangrijk deel van het familienetwerk. De impact daarvan en de eventuele procedures hierover zullen ongetwijfeld opnieuw zeer belastend zijn voor [kind] . Tegen die achtergrond is het eveneens de vraag of het blijven wonen in het gezinshuis wel de beste optie is.
2.8
Alles afwegende, met name de diepgewortelde en bestendige wens van [kind] om bij haar tantes te mogen wonen, de ondersteuning van die wens door beide ouders, de omstandigheid dat de tantes inmiddels erkend zijn als gezinshuis en een deugdelijk veiligheidsplan hebben opgesteld en het risico dat voortzetting van de plaatsing in het huidige gezinshuis mislukt maakt dat het hof een plaatsing van [kind] bij de tantes uiteindelijk het meest in het belang van [kind] acht.
De juridische overwegingen:
2.9
De periode waarvoor de machtiging uithuisplaatsing is verleend en waarop het hoger beroep betrekking heeft is met het aflopen van de toen van toepassing zijnde termijn van de ondertoezichtstelling, derhalve op 26 januari 2018, verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven en de rechtspraak van de Hoge Raad, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van die machtiging toch te toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd door haar niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
2.1
De overwegingen en beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het juridisch kader en de verwerping van de verweren in dat verband acht het hof juist en maakt deze tot de zijne, in die zin dat waar de rechtbank artikel 1:262d, vierde lid, BW aanhaalt bedoeld zal zijn artikel 1:265d, vierde lid, BW. Het hof verwijst daartoe naar de bestreden beschikking.
Inhoudelijke overwegingen:
2.11
Op verzoek van de ouders en GI zal het hof zich niettemin inhoudelijk uitlaten over de vraag welke plaats om verder op te groeien het meest in het belang is van [kind] . Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op het moment dat zij haar beslissing nam met de toen bekend zijnde gegevens een juiste beslissing genomen. Gelet op de veranderde omstandigheden en de recente ontwikkelingen zoals hiervoor zijn weergegeven komt het hof echter tot een andere afweging. Zou de machtiging nog niet zijn verstreken dan had het hof deze vernietigd vanaf de datum van zijn beschikking dan wel gewijzigd en een beslissing gegeven die plaatsing van [kind] bij haar tantes zou inhouden. Wat de termijn betreft zou het hof dit in verband met een rustige overgang aan de GI hebben overgelaten doch hebben bepaald dat uiterlijk binnen twee maanden na de datum van de beschikking die plaatsing gerealiseerd zou moeten zijn, tenzij de GI, de ouders, het gezinshuis en de tantes in gezamenlijk overleg in het belang van [kind] een latere datum van overplaatsing afspreken.
De conclusie:
2.12
Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking onder de toen geldende omstandigheden terecht is gegeven. Echter de beoordeling van het hof van de zaak nu komt door de veranderde omstandigheden en de recente ontwikkelingen wat de toekomst betreft anders uit te vallen. De bestreden beschikking zal op grond van het voorgaande worden bekrachtigd. Het hof gaat ervan uit de GI met betrekking tot de verdere verloop van de uithuisplaatsing van [kind] in de geest van de onder 2.11 genoemde beoordeling zal handelen.
2.13
Het hof wenst te benadrukken dat van de tantes wordt verwacht dat zij in het belang van [kind] (blijven) communiceren en meewerken met de GI. [kind] heeft specifieke opvoedingsvragen, zoals duidelijke regels en structuur en extra aandacht voor haar probleemgedrag. Het is van belang dat de tantes dit in samenspraak met de GI bieden met een zo neutraal mogelijke opvoeding, waar rekening wordt gehouden met haar loyaliteit naar verschillende familieleden. Het hof verwacht dat de tantes, zoals zij ook tijdens de mondelinge behandeling hebben toegezegd, zich zullen (blijven) openstellen voor overleg met de GI en dat zij zullen blijven reflecteren op zichzelf als tantes en als gezinshuisouders, zodat [kind] bij hen die specifieke verzorging en opvoeding krijgt die zij met inachtneming van haar problematiek nodig heeft. Van de GI wordt verwacht de kans die het hof het familienetwerk hiermee biedt op professionele wijze te ondersteunen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking als zijnde rechtmatig bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.H. Lieber en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 9 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.