Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 maart 2018 en
- het emailbericht van de raad voor de kinderbescherming van 28 juni 2018.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven aan de moeder van een minderjarige, [naam kind]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De GI had de moeder een aanwijzing gegeven met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [naam kind], die in een pleeggezin verbleef. De moeder was eerder belast met het gezag over [naam kind], maar dit was beëindigd bij beschikking van 26 maart 2018. Het hof oordeelde dat de moeder belang had bij de beoordeling van haar verzoek, ondanks de beëindiging van het gezag. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing in stand moest blijven, omdat het belang van [naam kind] voorop stond. De moeder had moeite met de uithuisplaatsing en dit had invloed op de omgang met [naam kind]. Het hof concludeerde dat de GI een weloverwogen beslissing had genomen en dat de omgangsregeling in het belang van [naam kind] was. De grief van de moeder faalde, en de kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd.