ECLI:NL:GHARL:2018:8893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.649
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdzorg en de beoordeling van de noodzaak tot plaatsing

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de minderjarige [verzoeker], die op 31 maart 2002 is geboren. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 mei 2018 besloten om [verzoeker] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting en hem gesloten te plaatsen tot 26 november 2018. [verzoeker] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Hij verzoekt om afwijzing van het verzoek tot gesloten plaatsing en om de mogelijkheid om bij zijn nicht te wonen.

Tijdens de zitting op 11 september 2018 is [verzoeker] samen met zijn advocaat verschenen. De raad voor de kinderbescherming en de William Schrikker Stichting waren ook aanwezig. Het hof heeft de situatie van [verzoeker] beoordeeld, waarbij het opviel dat hij al vanaf zijn tiende in verschillende instellingen heeft gewoond en dat er grote zorgen zijn over zijn gedrag. Hij heeft meerdere keren in aanraking gestaan met de politie en vertoont problematisch gedrag, zoals agressie en het niet naleven van regels.

Het hof concludeert dat het niet veilig is om [verzoeker] bij zijn nicht te laten wonen zonder dat hij een behandeling heeft gehad voor zijn gedragsproblemen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de behandeling van [verzoeker]. De beschikking blijft geldig tot 26 november 2018, en het hof benadrukt het belang van een goede behandeling voor de toekomst van [verzoeker].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.649
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 459775)
beschikking van 9 oktober 2018
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [naam inrichting 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. W. van de Velde te Lent, gemeente Nijmegen,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de William Schrikker Stichting,
en
[naam vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
en
[naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het proces bij de rechtbank

In de beschikking (dat is een schriftelijke beslissing) van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 mei 2018, staat hoe het proces bij de kinderrechter is gegaan.

2.Het proces bij het hof

2.1.
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift van [verzoeker] met producties, ingekomen op 13 juli 2018,
  • de brief van de raad van 3 augustus 2018, en
  • een brief van mr. Van de Velde van 10 september 2018 met producties.
2.2.
De zitting was bij het hof op 11 september 2018. [verzoeker] is die dag samen met zijn advocaat gekomen. Namens de raad was aanwezig [naam medewerker] . Namens de William Schrikker Stichting waren aanwezig [naam medewerksters] .

3.De voorgeschiedenis

3.1.
[verzoeker] is op 31 maart 2002 in [geboorteplaats] geboren. De ouders hebben samen het gezag over [verzoeker] .
3.2.
In de periode van 18 februari 2010 tot 13 september 2017 heeft [verzoeker] meerdere keren onder toezicht van de William Schrikker Stichting gestaan.
3.3.
In de beschikking van 26 februari 2018 heeft de kinderrechter [verzoeker] opnieuw voorlopig onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting met ingang van 26 maart 2018 tot 26 mei 2018.
3.4.
De raad heeft een verzoek bij de kinderrechter ingediend om [verzoeker] gesloten te plaatsen voor de duur van zes maanden. Een gesloten plaatsing houdt in dat een jeugdige in een instelling moet blijven waar hij niet zomaar weg kan. In de beschikking van 26 februari 2018 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten plaatsing afgegeven voor de duur van vier weken en iedere verdere beslissing aangehouden. In de beschikking van 7 maart 2018 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad toegewezen en een machtiging gegeven [verzoeker] gesloten te plaatsen tot 26 mei 2018.
3.5.
In de beschikking van 25 mei 2018 heeft de kinderrechter [verzoeker] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting tot 26 mei 2019 en [verzoeker] gesloten geplaatst tot 26 november 2018.
3.6.
[verzoeker] woonde tot 14 juli 2018 op de individuele behandelafdeling (IBA) van Horizon, locatie Anker/Prisma in [naam inrichting 2] . Sinds 14 juli 2018 verblijft hij in [naam inrichting 1] in ieder geval totdat zijn strafzaak door de rechter is afgewikkeld.

4.Waar het nu over gaat

4.1.
[verzoeker] is het niet helemaal eens met de beschikking van 25 mei 2018. Hij wil niet gesloten geplaatst zitten. Hij wil dat het verzoek van de raad om hem gesloten te plaatsen wordt afgewezen en dat hij de mogelijkheid krijgt bij zijn nicht te gaan wonen. Als dat niet kan wil [verzoeker] voor kortere duur worden geplaatst in een besloten of open instelling. Als dat ook niet kan wil [verzoeker] dat hij zo snel mogelijk naar een andere gesloten instelling (in [naam inrichting 2] ) wordt overgeplaatst die beter bij zijn problematiek aansluit.
4.2.
De raad is het niet eens met het verzoek van [verzoeker] . De raad verzoekt het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.

5.De redenen voor de beslissing

Wat in de wet staat
5.1.
Omdat [verzoeker] ouder dan twaalf jaar is mag hij zijn verzoek aan het hof voorleggen. Dit staat in artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw).
5.2.
In artikel 6.1.2 lid 1 Jw staat dat de kinderrechter op verzoek een machtiging kan verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te laten opnemen en te laten verblijven. Een machtiging kan volgens artikel 6.1.2 lid 2 Jw alleen maar worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3.
In artikel 6.1.2 lid 3 Jw staat dat voor een jeugdige die nog geen achttien jaar is, een machtiging bovendien alleen maar kan worden verleend, indien:
de jeugdige onder toezicht is gesteld,
de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.4.
In artikel 6.1.2 lid 5 Jw staat dat een machtiging verder slechts kan worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft volgens artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.5.
Volgens artikel 6.1.10 lid 1 Jw wil de kinderrechter - voordat hij een machtiging verleent - de mening weten van:
  • de jeugdige,
  • degene die het gezag over de minderjarige uitoefent, en
  • degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt
tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon dat niet wil,
en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de mening van de jeugdhulpaanbieder.
5.6.
De beschikking kan volgens artikel 6.1.12 lid 1 Jw meteen worden uitgevoerd. In het tweede lid van dit artikel staat dat de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging bepaalt op ten hoogste één jaar.
Wat het hof ervan vindt
5.7.
[verzoeker] is een jongen van zestien die al vanaf zijn tiende in veel instellingen heeft gewoond. Er zijn grote zorgen over [verzoeker] . Zo is hij al meerdere keren in aanraking gekomen met politie en rechters. Op dit moment wordt hij verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten. Hiervoor moet hij binnenkort bij de rechter komen. Verder zijn er grote zorgen over hoe [verzoeker] zich ontwikkelt. Hij gedraagt zich respectloos naar anderen, zoals politie en de leiding in de instellingen waar hij heeft gezeten. Regels en aanwijzingen die hem worden gegeven, volgt hij niet op. Niemand weet precies wat hij in zijn vrije tijd doet en met wie hij omgaat. Ook gaat [verzoeker] niet naar school, terwijl hiervoor wel mogelijkheden zijn. [verzoeker] lijkt erg boos op alles en iedereen om hem heen. In zijn boosheid bedreigt [verzoeker] de groepsleiding en valt hen ook echt aan. Tijdens kamercontroles zijn zelfs scheermesjes gevonden. Verder heeft hij de toiletpot op zijn kamer vernield. Door zijn gedrag brengt [verzoeker] niet alleen zichzelf in gevaar, maar is hij ook een gevaar voor de leiding en de andere kinderen op de groep. [verzoeker] geeft aan dat hij zo vaak ruzie met de leiding heeft, omdat hij niet weet hoe zijn toekomst eruit zal zien en omdat het volgens hem niet duidelijk is waarom hij in een gesloten instelling moet wonen als hij daar toch niet verder wordt geholpen. [verzoeker] begrijpt niet waarom iedereen een probleem met zijn gedrag heeft. [verzoeker] legt de schuld van alles wat gebeurt helemaal bij anderen neer. Het lukt hem niet om naar zijn eigen rol te kijken en naar de gevolgen van zijn gedrag voor anderen.
5.8.
Voor het hof is wel duidelijk dat [verzoeker] veel problemen met zijn gedrag en houding heeft. Ook al heeft hij al in veel verschillende instellingen gezeten, nog steeds is niet duidelijk waar dit gedrag precies vandaan komt. Dit komt omdat [verzoeker] steeds weigert mee te werken aan onderzoeken en behandelingen. Al vaker is geprobeerd [verzoeker] te behandelen, maar het lukt elke keer maar niet om aan zijn problemen te werken. Dat komt omdat [verzoeker] steeds dezelfde korte antwoorden geeft op vragen, en [verzoeker] dingen die zijn gebeurd ontkent. De leiding in de instelling en zijn behandelaar kunnen hem zo niet echt leren kennen en hem daarom ook niet goed helpen.
Voor zijn strafzaak heeft de rechter een triple persoonlijkheidsonderzoek nodig gevonden. Dit houdt in dat [verzoeker] door drie verschillende deskundigen moet worden onderzocht. Tijdens de zitting bij het hof is duidelijk geworden dat [verzoeker] aan maar één onderzoek heeft meegewerkt. Door de houding van [verzoeker] is het niet mogelijk om erachter te komen hoe het komt dat hij zich gedraagt zoals hij doet en lukt het niet om met hem op een goede manier aan zijn problemen te werken.
5.9.
[verzoeker] heeft gevraagd hem de kans te geven om bij zijn nicht te gaan wonen. Het hof vindt dat dit niet kan. [verzoeker] laat veel problemen in zijn gedrag zien, waarbij hij weigert te luisteren naar de mensen die het op dat moment voor het zeggen hebben. Ook stelt hij zich agressief naar die mensen op als zij zeggen dat hij dingen moet doen of als zij dingen zeggen waarmee hij het niet eens is.
Het hof vindt het niet veilig om [verzoeker] bij zijn nicht te laten wonen zonder dat hij een behandeling heeft gehad voor zijn gedrag. Ook vindt het hof het nodig dat er voortdurend toezicht is op [verzoeker] . Hij heeft in het verleden strafbare feiten gepleegd en moet ook nu weer naar de rechter voor de verdenking van nieuwe strafbare feiten. Het moet niet zo zijn dat [verzoeker] opnieuw met politie en rechters in aanraking komt. Verder speelt mee dat [verzoeker] in het verleden tijdens een verlof zonder toestemming naar [naam land] is vertrokken, zodat hij niet terug hoefde naar de instelling waar hij op dat moment moest wonen. Hierdoor vindt het hof het niet verantwoord om [verzoeker] op een plek te laten wonen waarbij het voor hem mogelijk is om zomaar ergens anders naartoe te gaan. Daarom is volgens het hof ook een verblijf in een meer open instelling niet goed voor [verzoeker] . Het hof vindt het erg belangrijk dat [verzoeker] wordt behandeld. Als [verzoeker] daaraan meewerkt zal hij in de toekomst een opleiding kunnen volgen, een beroep kunnen leren, en op een goede manier kunnen terugkeren in de samenleving, waarbij hij ook kan omgaan met anderen zonder dat hij steeds ruzie krijgt als iemand het niet met hem eens is of die persoon hem vertelt wat hij moet doen. Omdat [verzoeker] grote problemen met zijn gedrag heeft, vindt het hof ook een korte behandeling niet genoeg. Een behandeling tot 26 november 2018 is zeker nodig.
5.10.
Op dit moment woont [verzoeker] in [naam inrichting 1] . De bedoeling was dat [verzoeker] behandeld zou worden in [naam inrichting 2] . Daar zat hij op een hele zware behandelgroep: de individuele behandel afdeling (IBA). Omdat hij steeds weer conflicten had met de leiding van de groep en dit tot gevaarlijke situaties leidde, is uiteindelijk besloten om hem weer vast te zetten in een inrichting voor jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd. Het is nog niet duidelijk hoe lang [verzoeker] nog vast zal moeten blijven zitten van de rechter die zijn strafzaak behandelt.
Om er zeker van te zijn dat [verzoeker] in een instelling blijft zitten waar hij niet zomaar weg kan en waar hij behandeld kan worden, is de gesloten plaatsing nog steeds nodig. Het hof vindt dat de kinderrechter op 25 mei 2018 terecht heeft beslist om [verzoeker] gesloten te plaatsen tot 26 november 2018. Daarom zal het hof de verzoeken van [verzoeker] afwijzen en de beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2018 bekrachtigen. Die beschikking blijft dus gelden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 9 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.