ECLI:NL:GHARL:2018:8870

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
21-002779-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tegen een transgender met betrekking tot een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was betrokken bij een incident van openlijk geweld tegen een transgender. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 15 mei 2018, waarin de kinderrechter de verdachte had veroordeeld tot een leerstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met aanvulling van bewijs en gronden, en heeft de strafoplegging aangepast. De verdachte had samen met anderen een leeftijdgenoot op straat geweld aangedaan, wat leidde tot pijn en angst bij het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan onderwijs. Tevens is een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 230,00 voor materiële schade. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002779-18
Uitspraak d.d.: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 mei 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-028328-18 en 18-028343-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-740004-17, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven op het adres: [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van verdachte ter zake het in de zaak met het parketnummer 18-028328-18 onder primair en het in de zaak met het parketnummer 18-028343-18 ten laste gelegde tot:
 de leerstraf TACt regulier voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen hechtenis;
 een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
 dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, [adres], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de verdachte onderwijs zal volgen;
 dat het de verdachte verboden is softdrugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
 de tenuitvoerlegging van de door de Kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 10 oktober 2017 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie;
 de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 308,-- met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 15 mei 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het in de zaak met het parketnummer 18-028328-18 onder primair en het in de zaak met het parketnummer 18-028343-18 ten laste gelegde veroordeeld tot:
 de leerstraf TACt regulier voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen hechtenis;
 een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de gecertificeerde instelling, te weten het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres [adres] en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
Voorts heeft de kinderrechter de tenuitvoerlegging bevolen van de bij vonnis van 10 oktober 2017 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is door de kinderechter toegewezen tot een bedrag van € 400,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en is voor het overige afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist, maar dat het door de kinderrechter gebezigde bewijs en de bewijsmotivering nog aanvulling behoeven. Het vonnis van de kinderrechter waarvan beroep zal daarom worden bevestigd, met aanvulling van het bewijs en de gronden, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de kinderrechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.

Aanvulling van het bewijs en de bewijsmotivering parketnummer 18-028328-18

Door de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-028328-18 aangevoerd dat hij weliswaar aangeefster [aangeefster] een duw heeft gegeven maar dat dit geheel los staat van het openlijk geweld dat daarna heeft plaatsgevonden. Verdachte was, naar eigen zeggen, toen niet meer ter plekke aanwezig en heeft ook niets van het gepleegde geweld meegekregen. Zijn raadsman heeft daarom vrijspraak van het onder primair ten laste gelegde bepleit.
Door de kinderrechter is hierover in het vonnis overwogen dat het duwen van verdachte de katalysator is geweest waardoor het andere geweld jegens aangeefster plaatsvond.
Het hof vult deze overweging als volgt aan.
Blijkens de
verklaring van aangeefster [aangeefster]wilde zij nadat zij de duw kreeg naar achteren lopen, maar kon zij niet weg omdat daar
ookmensen stonden. Terwijl zij naar achteren probeerde te lopen - na de duw - kreeg zij een schop in haar knieholte. Zij draaide zich om en zag dat één van de jongens die achter haar stonden een ploertendoder in zijn hand had. Deze jongen liep op haar af en sloeg haar met deze ploertendoder. Daarna kreeg zij van een andere jongen een karatetrap.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaartdat er een groep om aangeefster heen stond en dat verdachte [verdachte] daarvan deel uit maakte. Volgens [medeverdachte] was verdachte er nog steeds bij toen hij ([medeverdachte]) aangeefster een trap gaf en een andere jongen aangeefster sloeg.
De verklaring van verdachte dat het door hem gepleegde geweld jegens aangeefster los staat van het overige toegepaste geweld, wordt tegengesproken door de voornoemde verklaringen van aangeefster en [medeverdachte]. Het hof gaat uit van de verklaringen van aangeefster en [medeverdachte]. Er is geen reden om aan de inhoud van deze verklaringen te twijfelen.
Verdachte heeft - mede gelet op deze verklaringen- een voldoende significante bijdrage geleverd aan het geweld door aangeefster samen met anderen aangeefster te benaderen, haar een duw te geven en bij de groep te blijven die om aangeefster heen staat terwijl anderen van die groep geweld tegen haar gebruiken.
Het in het vonnis opgenomen bewijs wordt daarom als volgt aangevuld:
Aan de inhoud van het in het vonnis onder nummer 2. opgenomen bewijsmiddel (verklaring aangeefster [aangeefster]) wordt op pagina 6, 5e regel, na de woorden "… [verdachte] van zijn achternaam" het volgende ingevoegd:
"Omdat ik heel bang was doordat ik zo geïntimideerd werd en omdat ik geduwd werd ben ik telkens naar achteren gelopen. Ik kon alleen niet weg omdat er ook mensen achter mij stonden."
Verder wordt aan het onder nummer 3. opgenomen bewijsmiddel (verklaring [medeverdachte]) op pagina 6 na de woorden "..een rechter trap tegen haar kuit" het volgende ingevoegd:
"
Ik zag dat [aangeefster] weer naar [verdachte] en de AZC-ers liep. Ik zag dat één van de AZC-ers een soort vering uit zijn nektasje pakte en hiermee begon te zwaaien. Hij maakte een slaande beweging naar [aangeefster]."
Aldus is het verweer van de verdachte verworpen en het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen een leeftijdgenoot op straat geweld aangedaan. Met een groep een ander met geweld belagen kennelijk omdat die ander een transgender is, is een ernstig feit. Hij heeft daarmee aangeefster [aangeefster] pijn en angst bezorgd en haar aangetast in haar lichamelijke integriteit.
Daarnaast heeft verdachte op zeer geraffineerde wijze de telefoon van aangeefster [benadeelde] gestolen. Deze telefoon is vervolgens later kapot gegooid. Hij heeft kennelijk zonder enig doel die telefoon gestolen en aangeefster zo hinder en schade bezorgd. Dit is een zeer ergerlijk feit.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 augustus 2018 blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld, namelijk op 10 oktober 2017. Dit betreft een veroordeling ter zake openlijk geweld en mishandeling. Precies op de dag dat dit vonnis onherroepelijk is geworden en zijn proeftijd is ingegaan (voorwaardelijke straf opgelegd) gaat verdachte weer de fout in en vindt het openlijk geweld jegens aangeefster [aangeefster] plaats. Kennelijk heeft de veroordeling door de kinderrechter weinig indruk gemaakt op de verdachte.
Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is op 15 mei 2018 een rapport opgemaakt over de verdachte. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een negatieve ontwikkeling doormaakt. Verdachte gaat niet meer naar school en is verschillende keren weggelopen uit het [behandelcentrum], waar hij was in het kader van een machtiging gesloten jeugdhulp.
Ter terechtzitting van het hof is door de medewerker van de Raad [naam 1] en de gezinsvoogd en jeugdreclasseringsmedewerker [naam 2] een toelichting gegeven op de huidige situatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte inmiddels niet meer bij één van zijn ouders woont, maar op eigen initiatief bij (de ouders van) een vriendin is gaan wonen. Hij gaat niet naar school, maar heeft wel sinds een week uitzendwerk. Verdachte is echter nog leerplichtig. Voor zijn verdere ontwikkeling heeft hij onderwijs nodig en is het zeer wenselijk dat hij weer bij zijn moeder gaat wonen, aldus [naam 2] en [naam 1]. Beiden adviseren om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld:
 dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, [adres], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de verdachte onderwijs zal volgen;
 dat het de verdachte verboden is softdrugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek.
Daarbij wordt door [naam 1] geadviseerd om ook de leerstraf 'TACt regulier' aan verdachte op te leggen.
Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof naar voren gebracht dat ook verdachte het er mee eens is dat een leerstraf en een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de jeugdreclassering en de Raad is voorgesteld, passend is. De raadsman heeft echter een voorwaardelijke werkstraf bepleit en stelt dat een voorwaardelijke jeugddetentie een te zware straf is.
Alle feiten en omstandigheden in overweging nemende, is het hof van oordeel dat de straffen die gevorderd zijn door de advocaat-generaal passend en geboden zijn. Gelet op de ernst van het geweldsdelict in de zaak met het parketnummer 18-028328-18 en de recidive van verdachte legt het hof een langere deels voorwaardelijke jeugddetentie op dan gevorderd, waarvan het ondergane voorarrest zal worden afgetrokken. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal gelijk zijn aan het ondergane voorarrest.
Om de ontwikkeling en de toekomst van verdachte in goede banen te leiden en recidive te voorkomen worden de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de jeugdreclassering en de Raad opgelegd aan verdachte.

Tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 10 oktober 2017, is verdachte veroordeeld tot onder meer een werkstraf voor de duur van 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 25 oktober 2017. De proeftijd is ingegaan op 25 oktober 2017. Het openbaar ministerie vordert d.d. 30 maart 2018 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het in de onderhavige zaak ten laste gelegde.
Nu gebleken is dat verdachte de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Het hof acht geen gronden aanwezig om de proeftijd verbonden aan voormelde straf te verlengen, noch om af te zien van een tenuitvoerlegging van voormelde straf, één en ander zoals door de raadsman is verzocht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 425,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-028343-18 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 230,00. In zoverre is de vordering ook niet betwist door verdachte en zijn raadsman. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de onderbouwing van de overig gevorderde schade onduidelijk is en nader onderzoek vergt. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, te weten TACt regulier,voor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 20 (twintig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
14 (veertien) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, [adres], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte onderwijs zal volgen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte verboden is gedurende de volledige proeftijd softdrugs te gebruiken zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek.
Geeft opdracht aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, Jeugdbescherming, gevestigd te [plaats], tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-028343-18 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 230,00 (tweehonderddertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-028343-18 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 230,00 (tweehonderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 januari 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van, parketnummer 18-740004-17, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 3 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.