ECLI:NL:GHARL:2018:8869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
21-003545-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake poging tot zware mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De feiten spelen zich af op 2 juli 2017, toen de verdachte, samen met zijn broer en stiefvader, betrokken raakte bij een gewelddadig voorval met de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter, die hem een werkstraf van 50 uren en 25 dagen jeugddetentie had opgelegd. Tijdens de zitting van het hof op 19 september 2018 is het beroep op noodweer door de raadsvrouw van de verdachte bepleit, waarbij werd gesteld dat de verdachte handelde uit verdediging van zijn broer, die door de benadeelde met een mes was aangevallen.

Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding en dat zijn reactie proportioneel was. Het hof oordeelt dat er geen sprake was van een noodweersituatie voor de verdachte, waardoor het beroep op noodweer wordt verworpen. De verdachte wordt schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, maar het hof spreekt hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De strafoplegging van de kinderrechter wordt bevestigd, en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen. De verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren en de schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 850,00 wordt toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003545-18
Uitspraak d.d.: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 21 juni 2018 met parketnummer 18-026162-18 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie;
 de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 850,-- met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.J.J. Bosma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte ter zake het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 850,-- met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is door de kinderrechter in het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het proces-verbaal van zitting, naast de uitwerking van de aantekening mondeling vonnis, tevens een uitwerking van de gehanteerde bewijsmiddelen dient te bevatten. Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging.
Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2017 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juli 2017 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beroep op noodweer(-exces)

Door de raadsvrouw is bepleit dat bij verdachte sprake was van noodweer dan wel noodweerexces en dat daarom vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Ter onderbouwing hiervan stelt zij dat de jongere broer van verdachte was gestoken en nog steeds met een mes werd aangevallen door aangever [benadeelde] en dat verdachte genoodzaakt was zijn broer te verdedigen tegen deze aanval.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Van noodweer is sprake als het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
Omdat aangever [benadeelde] verdachte had aangesproken op een wijze die naar de mening van verdachte en zijn familie niet door de beugel kon, ging de stiefvader van verdachte ([naam 1]) midden in de nacht, onder invloed van alcohol, - volgens zijn eigen zeggen - ‘verhaal halen’ bij [benadeelde]. Verdachte en zijn broer [naam 2] vergezelden hun stiefvader. Met z'n drieën kwamen zij zo aan de achterdeur bij [benadeelde]. [naam 1] begon [benadeelde] onmiddellijk te slaan.
[benadeelde] zag zich genoodzaakt om zichzelf te verdedigen tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, pakte een mes en maakte daarmee stekende bewegingen. [benadeelde] raakte de broer van verdachte met het mes. Verdachte zag dat zijn broer gewond was en reageerde hierop met [benadeelde] zo vaak en zo hard te slaan totdat [benadeelde] 'uitgeschakeld was', naar eigen zeggen van verdachte. Andere getuigen verklaren dat [benadeelde] door meerdere personen werd geslagen terwijl hij op de grond lag.
Uit het voorgaande blijkt dat aangever [benadeelde] zich met het mes verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder [benadeelde] werd aangevallen voldeed zijn optreden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en komt naar het oordeel van het hof aan aangever [benadeelde] een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe.
Aldus concludeert het Hof dat er
geensprake was van een
wederrechtelijke aanrandingdoor
[benadeelde]van verdachte en/of de broer en/of de stiefvader van verdachte. Omdat hier geen sprake van was, komt aan verdachte geen beroep op noodweer toe. Noodweer op noodweer is niet mogelijk.
Het beroep op noodweer van verdachte wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2017 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Zoals eerder in het arrest weergegeven, is door verdachte een beroep gedaan op noodweerexces en is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie voor verdachte, omdat het handelen van aangever [benadeelde] in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. Gelet hierop kan een beroep op noodweerexces ook niet slagen. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft het slachtoffer meermalen hard in het gezicht geslagen om hem, naar eigen zeggen van verdachte, uit te schakelen. Hiermee heeft hij het slachtoffer veel pijn, angst en een onveilig gevoel in zijn eigen woonomgeving bezorgd. Dit is een ernstig feit. Het slachtoffer is mede hierom verhuisd.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 augustus 2018 blijkt - ten voordele van verdachte - dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is op 23 februari 2018 over de persoon van de verdachte gerapporteerd. Zij schrijven dat er geen zorgen zijn over verdachte en adviseren een werkstraf op te leggen.
Alle feiten en omstandigheden in samenhang bekeken is het hof van oordeel dat de door kinderrechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf een passende straf is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 850,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 850,00 bestaande uit € 100,00 materiële schade en
€ 750,00 immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu de onderbouwing ervan zonder nader onderzoek onduidelijk is. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 juli 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 3 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.