ECLI:NL:GHARL:2018:8859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.234.942/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag in kort geding met betrekking tot verhuizing van minderjarigen naar het buitenland

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2018, betreft het een kort geding waarin de appellante, een moeder die met haar zoons naar het buitenland is verhuisd, de opheffing van executoriaal beslag vordert dat door de vader van de kinderen was gelegd. De vader had gesteld dat de moeder zonder toestemming van de rechtbank met de kinderen naar Zwitserland was verhuisd, wat in strijd zou zijn met eerdere afspraken. Het hof heeft de vordering van de moeder toegewezen, omdat de stellingen van de vader onvoldoende aannemelijk waren gemaakt.

De procedure begon met een arrest van 1 mei 2018, waarna een comparitie van partijen volgde. Tijdens deze zitting heeft de moeder toegelicht dat zij en haar partner de opvoeding van de kinderen alternerend verzorgen en dat de kinderen in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats meer hebben. De kinderen verblijven op verschillende locaties, waaronder Landalparken en bij kennissen. De moeder heeft ook verklaard dat de kinderen onderwijs volgen via de Wereldschool, wat feitelijk neerkomt op thuisonderwijs.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de kinderen daadwerkelijk naar Zwitserland zijn verhuisd of daar in strijd met het vonnis van 13 maart 2017 hebben verbleven. De verklaringen van de vader en de gemeenteambtenaren waren niet overtuigend genoeg om de claims van de moeder te weerleggen. Het hof heeft daarom het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de moeder toegewezen, met inachtneming van een dwangsom voor de vader indien hij niet aan de opheffingsverplichtingen voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.234.942/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/454052 / KL ZA 18-28)
arrest in kort geding van 9 oktober 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] , Zwitserland,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. V.C. van der Velde, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. N. Brands, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het verdere verloop van geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure tot 1 mei 2018 blijkt uit het arrest van die datum. Vervolgens heeft een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Hierna hebben partijen opnieuw arrest gevraagd op basis van de naar aanleiding van de zitting aangevulde stukken.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1
Het hof herhaalt dat het bij de beoordeling van het hoger beroep gaat om het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] vanaf
6 september 2017 buiten overeengekomen vakanties met de minderjarigen in Zwitserland heeft verbleven.
2.2
Tijdens het uitgebreide verhoor bij gelegenheid van de comparitie heeft [appellante] toegelicht dat zij en haar huidige partner, [C] , alternerend de opvoedingstaken ten aanzien van [D] en [E] uitoefenen. Het is volgens haar juist dat de jongens in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats meer hebben. Sinds augustus vorig jaar hebben zij op diverse Landalparken verbleven (zie de daaromtrent overgelegde afschrijvingen) of bij kennissen in [F] (de verklaring van [G] ) dan wel in de woning van derden ( [H] ). De kinderen staan nog wel in [F] ingeschreven, maar gaan niet naar een reguliere school - noch daar, noch op een andere plaats -, ondanks het feit dat daarvoor geen vrijstelling is gegeven; zij volgen nog steeds onderwijs aan de Wereldschool, wat feitelijk neerkomt op thuisonderwijs. Volgens [appellante] zijn hun schoolresultaten goed. [D] , die nu in de vierde klas van de Havo zit, heeft al twee eindexamenvakken gehaald. Zijn broer haalt goede cijfers.
2.3
Deze gang van zaken is naar zeggen van [appellante] enerzijds het gevolg van het verhuisverbod en communicatieproblemen met [geïntimeerde] over een mogelijk geschikte school, anderzijds van de vrijheid die zijzelf en [C] hebben om hun werk in te richten: dat van haar is niet plaatsgebonden, en [C] kan de periodes waarin hij in [F] werkt (hij draait nachtdiensten) zelf bepalen. Daardoor is het mogelijk ervoor te zorgen dat steeds een van hen bij de jongens in Nederland verblijft.
2.4
Deze lezing is in overeenstemming met de verklaringen die van de hand van [D] , [E] en de al genoemde [G] en [H] zijn overgelegd. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de onderbouwing met uitsluitend deze stukken en berichten over bij de Wereldschool behaalde resultaten erg summier is gebleven en ruimte laat voor twijfel. Twijfel wordt ook veroorzaakt door de verklaring van de gemeenteambtenaren [I] en [J] , die erop neerkomt dat [C] hun heeft verteld dat hij en zijn kinderen naar Zwitserland zijn verhuisd. Dat lijkt met de lezing van [appellante] in tegenspraak. Deze verklaring (althans de uitleg die [geïntimeerde] eraan geeft) kan echter het gevolg zijn van een misverstand. [C] en [appellante] vormen namelijk een samengesteld gezin dat bestaat uit kinderen van [C] ( [K] van 26 en [L] van 24), van [appellante] ( [M] , 21), van [C] en [appellante] samen ( [N] , 20), van [geïntimeerde] en [appellante] samen ( [D] van 17 en [E] van 15) en - opnieuw - van [C] en [appellante] samen ( [O] van 7). Als [C] heeft gesproken over zijn in Zwitserland wonende kinderen, hoeft hij dan ook niet te hebben gedoeld op [D] en [E] ; waar hij zegt dat 'we' naar Zwitserland zijn verhuisd, kan hij hebben gedoeld op enkel zichzelf en zijn vrouw, en mogelijk ook op andere kinderen dan [E] en [D] . De locatiebepaling die van de telefoon van [E] is overgelegd, heeft geen betrekking op een voor de beoordeling relevante periode (na 6 september 2017) en vormt ook geen aanwijzing voor een vertrek metterwoon. Deze gegevens dateren immers van maart 2017 en beslaan slechts enkele dagen.
2.5
Ook voor het overige zijn er geen directe en concrete aanwijzingen die het standpunt ondersteunen dat [E] en [D] daadwerkelijk naar Zwitserland zijn verhuisd of daar in strijd met het vonnis van 13 maart 2017 hebben verbleven. Het bericht van de Zwitserse Centrale Autoriteiten omtrent vergunningaanvragen en de mededeling over het vertrek van [D] en [E] in een e-mail van de gemeente Lelystad van 4 oktober 2017 zijn wat dat aangaat onvoldoende specifiek.
2.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat - hoewel daarvoor wel enige aanwijzingen bestaan - de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Dat betekent dat het bestreden vonnis zal moeten worden vernietigd. De vordering zal als volgt worden toegewezen (met matiging en maximering van de gevorderde dwangsom). Het hof zal de proceskosten compenseren.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van 6 februari 2018 van de voorzieningsrechter van de rechtbank Midden-Nederland en grieven rechtdoende;
veroordeelt [geïntimeerde] binnen zeven dagen na betekening van dit arrest het executoriaal beslag op te heffen dat hij heeft laten leggen op de woning aan de [a-straat 1] te [F] en [b-straat 2] te [F] ;
veroordeelt [geïntimeerde] binnen zeven dagen na betekening van dit arrest het executoriaal derdenbeslag op te heffen dat hij heeft laten leggen op alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn;
veroordeelt [geïntimeerde] tot het doen van een mededeling van de opheffing van het beslag;
bepaalt dat [geïntimeerde] een dwangsom van € 100,- zal verbeuren voor iedere dag dat hij met enige van deze verplichtingen in gebreke mocht blijven, tot een maximum van € 5.000,-;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2018.