Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats anders dan met motorvoertuig op meer dan twee wielen met geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 april 2015 om 22.44 uur op de Bezuidenhoutseweg te Den Haag met het voertuig met het kenteken
2. De betrokkene ontkent de gedraging en voert daartoe aan dat hij zijn voertuig niet op een gehandicaptenparkeerplaats heeft neergezet. De betrokkene stond met zijn taxivoertuig op een klant te wachten. De betrokkene beklaagt zich tevens over de bejegening door de verbalisant. De verbalisant heeft gehandeld naar emoties en heeft de betrokkene op een onbeschofte manier aangesproken. De verklaring van de verbalisant wordt hoger in geschat dan de verklaring van de getuige die de betrokkene heeft overgelegd. Ook heeft de verbalisant een verkeerde datum vermeld in zijn correspondentie. Daarbij is het vreemd dat later een sanctie is opgelegd terwijl dit ook direct bij de staande houding had kunnen worden verkondigd. De betrokkene heeft tegen de twee betrokken verbalisanten een klacht ingediend. Eerder in de procedure heeft de betrokkene foto van de situatie ter plaatse, die hij later heeft gemaakt, overgelegd.
3. Klachten over de bejegening door verbalisanten vallen buiten de reikwijdte van deze procedure. Ter beoordeling van het hof staat slechts de vraag of de gedraging is verricht en of er sprake is van zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege moet blijven of gematigd zou moeten worden. Daarom zal het hof deze klacht van de betrokkene verder onbesproken laten.
4. Anders dan de betrokkene kennelijk meent, is het niet zo dat de verbalisant altijd in het gelijk wordt gesteld en op zijn woord wordt geloofd. Als de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden is ervan afhankelijk of de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. De betrokkene hoeft dus niet het bewijs van zijn onschuld te leveren, maar van de betrokkene mag wel worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant aandraagt.
5. Bij de stukken bevindt zich een aankondiging van beschikking, met daarin, onder meer, de volgende verklaring van de verbalisant:
“Pleegdatum: 17-04-2015.
Pleegtijdstip: 22.44 uur.
Opmerking verbalisant: Ik, verbalisant, zag tijdens de controle dat het bovengenoemde voertuig geparkeerd stond op een invalide parkeerplaats welke was aangegeven door middel van verkeersbord E6. Ik, verbalisant, zag geen invalide parkeerkaart in het voertuig liggen. Verder heb ik, verbalisant, geen laden/lossen van goederen geconstateerd en ook geen onmiddellijk in en uit laten stappen van passagiers waargenomen. Hierop heb ik, verbalisant, een aankondiging van beschikking uitgeschreven.”
6. Bij de aankondiging van beschikking is door de verbalisant een foto gevoegd. Hierop is een bord E6 te zien. Op het bord is aangegeven '3x'. Aan het bord is een onderbord bevestigd met daarop de tekst 'max. 2u'.
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 24 juni 2015 houdt - onder meer - het volgende in:
''Op zondag 17 mei 2015, omstreeks 23.00 uur, bevond ik mij te voet en in uniform gekleed, met taxi werkzaamheden belast, op de openbare weg, de Bezuidenhoutseweg te hoogte van de invalidestandplaats in de gemeente Den Haag.
Ik, verbalisant, zag een taxivoertuig staan langs de openbare weg op een invalideparkeerplaats met het dakbord geplaatst en dakverlichting aan. Ik zag dat de chauffeur in het voertuig zat. Hieruit maakte ik op dat de chauffeur taxidiensten aan het aanbieden was. Vervolgens stapte ik naar de chauffeur, stelde mij netjes voor en vroeg waarom hij hier stond met zijn daklicht aan. De chauffeur gaf mij aan dat hij op een bel klant aan het wachten was die op elk moment uit de trein kon uitstappen. Ik vroeg aan de chauffeur of hij het kon aantonen, waarop hij antwoordde dat hij niet verplicht was om aan mij te laten zien en gaf vervolgens aan dat de klant had afgemeld. Intussen controleerde mijn collega naar het kenteken van het voertuig en kwam er achter dat dit voertuig op de naam van de heer [betrokkene] stond. Mijn collega sprak de chauffeur aan, u bent de heer [betrokkene] waarop hij heel verbaasd antwoordde dat hij het was. Vervolgens vroeg ik aan de chauffeur naar zijn identiteitsgegevens waarop hij aangaf dat hij niet verplicht was om mee te werken. Ik deelde de chauffeur mede dat als hij niet zou meewerken aan een vordering dat ik de politie erbij zou halen. Ik merkte dat de chauffeur niet op zijn gemak voelde waarop hij vol gas gaf en wegreed.
Mijn collega had intussen het politiebureau aan de Jan Hendrikstraat op de hoogte gebracht en we zijn vervolgens een melding gaan maken aan de dienstdoende wachtcommandant. Omdat de chauffeur niet meewerkte en wegreed kon ik hem de aankondiging van beschikking niet meedelen en heb ook geen foto's ter plaatse van het voertuig kunnen maken. Op het parkeren op een invalideplaats heb ik, verbalisant, de beschikking uitgeschreven.''
8. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 7 augustus 2015 houdt - onder meer - het volgende in:
''(…). Zoals vermeld in mijn vorige verklaring met dossiernummer KOG483876 heb ik, verbalisant, abusievelijk een verkeerde pleegdatum en tijd gebruikt. De juiste pleegdatum moet zijn 17 april 2015 omstreeks 22.44 uur zoals vermeld in deze verklaring. Het verbaal is uitgeschreven omstreeks 23.00 uur en daarom ook als zodanig vermeld op het proces-verbaal. (…).
Ik hoorde de chauffeur zeggen dat hij niet verplicht was mee te werken en dat hij net een bericht kreeg in een app dat de klant heeft geannuleerd en dat hij nu weg wilde. Ik vroeg aan de chauffeur of hij alsnog kon aantonen dat hij op een klant stond te wachten. Na deze vraag merkte ik op aan de chauffeur dat hij niet mee wilde werken. Mijn collega tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Den Haag heeft hierop zijn kenteken nagetrokken en vroeg aan de chauffeur of hij de heer [betrokkene] was. Hierop zag ik dat de chauffeur schrok en ook bevestigend antwoordde. Ik, verbalisant, zag dat de chauffeur het voertuig in beweging bracht. Ik, verbalisant, hoorde mijn collega zeggen dat hij diende te wachten tot wij klaar waren met het controleren van de gegevens. Op dit moment waren we nog met een gesprek bezig en nog niet met verbaliseren. Ik hoorde de chauffeur zeggen dat hij hier geen zin in had en trok met verhoogde snelheid op en verdween uit het zicht. Ik, verbalisant, zag dat mijn collega een stap achteruit moest doen om niet geraakt te worden door het optrekkende voertuig. (…).
Doordat de chauffeur optrok kon ik, verbalisant, niet mededelen dat hij een beschikking zou krijgen voor het parkeren op een invalide parkeerplaats. (…).''
9. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 9 februari 2016 houdt - onder meer - het volgende in:
''(…). Betrokkene stond met zijn voertuig op een algemene invalide plek aangeduid met een wit kruis.''
10. De door de betrokkene in de procedure gebrachte getuigenverklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Vrijdag 17 april omstreeks 22.45 uur reed ik samen met mijn vriendin op de Bezuidenhoutseweg te Den Haag ter hoogte van Den Haag centraal richting Mariahoeve. Ik zag op dat moment taxichauffeur [B] staan met zijn herkenbare witte BMW en met zijn groot verlicht dak bord met Rayontaxi erop vermeld. Wij zagen hem in aanwezigheid van twee handhavers, de auto van het handhavingsteam stond geparkeerd achter de BMW.
Mijn collega [B] heb ik enige tijd later de vraag gesteld waarom hij staande was gehouden. Kort samengevat gaf hij aan dat hij zich slecht behandeld voelde en ze dachten dat ik klanten aan het opwachten was. Vandaag heeft [B] mij de vraag gesteld wat wij gezien en gehoord hebben omdat hij een boete heeft ontvangen. Wij zagen wel dat er een discussie was tussen [B] en de twee handhavers maar niet waarover. Omdat wij zeer bekend zijn op de locatie kan ik u vertellen dat de auto van het handhavingsteam op de eerste van de drie invalideparkeerplaatsen geparkeerd stond. De BMW van [B] stond op de eerste parkeerplek voor de T-splitsing. Deze parkeerplek is voorzien van een gele rand langs de stoep. De eerstvolgende parkeerplaatsen zijn weer na de T-splitsing ter hoogte van het Hampshire hotel."
11. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats. De enkele stelling van de betrokkene dat hij zijn voertuig niet op een gehandicaptenparkeerplaats is onvoldoende om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Die stelling wordt onvoldoende ondersteund door de foto die de betrokkene heeft overgelegd, nu deze foto op een later moment is genomen. Het hof acht voorts de door betrokkene overgelegde getuigenverklaring niet van een zodanig gewicht, dat daardoor de verklaring van de verbalisant terzijde zou moeten worden gesteld. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, kan worden vastgesteld dat de betrokkene de gedraging heeft verricht.
12. Ingevolge artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) wordt, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staande houding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
13. Het hof leidt uit de verklaringen van de verbalisant af dat de betrokkene, bestuurder van het voertuig, zich in het voertuig bevond op het moment dat de verbalisant hem aansprak. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt verder dat de bestuurder boos is weggereden, zodat de verbalisant geen gelegenheid meer heeft gehad de gegevens van de bestuurder te noteren. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de verbalisant een reële mogelijkheid heeft gehad de aankondiging van beschikking aan de bestuurder te overhandigen en is de beschikking terecht aan de kentekenhouder opgelegd.
14. Nu is komen vast te staan dat de gedraging is verricht en het hof overigens geen reden ziet de sanctie te matigen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.