ECLI:NL:GHARL:2018:8803
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering ter zake van het in strijd met de vergunning aanvoeren van mest voor een co-vergister
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde had mest in strijd met de vergunning aangevoerd voor een co-vergister. De rechtbank had eerder, op 30 mei 2017, het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.066,40, en de verplichting tot betaling aan de staat op hetzelfde bedrag. De veroordeelde heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 september 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de veroordeelde en haar raadsman, mr. J. van Groningen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat waar in de beslissing van de rechtbank wordt verwezen naar het vonnis in de hoofdzaak, dit gelezen dient te worden als een verwijzing naar het arrest van het hof in de hoofdzaak.
Het arrest is uitgesproken door de voorzitter, mr. W.M. Weerkamp, en de raadsheren mr. J.A.W. Lensing en mr. L.E.M. Hendriks, in aanwezigheid van griffier mr. T. Faber. Het hof heeft de beslissing bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen. De zaak is behandeld in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal en de griffier, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was.