ECLI:NL:GHARL:2018:878

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.217.810/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het ouderschap van een overleden vader zonder DNA-onderzoek als enige bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het ouderschap van verzoekster, die de dochter is van een overleden man. De moeder van verzoekster was van 1992 tot 1995 getrouwd met de man, en na hun scheiding is verzoekster in 1997 geboren. De man heeft de geboorte van verzoekster aangegeven, maar is in 1998 overleden. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het verzoek van verzoekster om vast te stellen dat de man haar vader is, afgewezen. Verzoekster is in hoger beroep gekomen en heeft één grief ingediend, waarmee zij de beschikking van de rechtbank wilde laten vernietigen.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wet niet voorschrijft dat uitsluitend DNA-onderzoek als bewijs van het ouderschap kan dienen. Het hof heeft de verklaringen van de moeder, de broer en de oma moederszijde in aanmerking genomen, evenals de aangifte van de geboorte door de man en foto’s die ter zitting zijn getoond. Het hof is tot de conclusie gekomen dat de man de verwekker en vader van verzoekster is, en heeft het verzoek van verzoekster toegewezen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft vastgesteld dat de man de vader is van verzoekster, terwijl het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.810/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/167281 / FA RK 16-1333)
beschikking van 25 januari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,

2.[de broer] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de broer,
Als informant is aangemerkt:
[de oma],
verder te noemen: oma moederszijde.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 december 2016 en 4 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 juni 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, de moeder, de broer en oma moederszijde.

3.De feiten

De moeder van verzoekster is van juni 1992 tot in 1995 getrouwd geweest met [de man] (hierna: de man). Uit dat huwelijk is [in] 1993 de broer geboren. Na de scheiding van de moeder en de man is verzoekster [in] 1997 geboren. Volgens de akte van de ambtenaar van de burgerlijke stand van 3 november 1997 heeft de man de geboorte van verzoekster aangegeven. De man is overleden [in] 1998.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoekster om vast te stellen dat de man haar vader is, althans te bepalen wat de rechtbank juist acht, afgewezen.
4.2
Verzoekster is met één grief in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Verzoekster verzoekt de beschikking te vernietigen en haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen inhoudende dat vastgesteld wordt dat de man haar vader is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Art. 1:207 lid 1 BW bepaalt dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.
5.2
Verzoekster heeft het verzoek ingediend in haar hoedanigheid van kind in de zin van voornoemd artikel onder b. Het hof zal het verzoek van het kind, in casu verzoekster, anders dan de rechtbank heeft gedaan, toewijzen. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.3
Door middel van een DNA-onderzoek van het kind en de mogelijke vader kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld of de mogelijke vader de verwekker van het kind is geweest. In de brief van Sanquin van 19 december 2016 wordt een aantal opties voor DNA-onderzoek genoemd. Die opties zijn echter - zoals de rechtbank heeft overwogen - niet mogelijk. Dat betekent evenwel niet per definitie dat het ouderschap van de man niet kan worden vastgesteld en dat het verzoek van verzoekster dient te worden afgewezen. Dit zou ook strijdig zijn met het belang van het kind omdat in dat geval het voor haar niet mogelijk zou zijn een afstammingsband te realiseren met haar overleden vader, terwijl zij deze wel stelt te hebben. De wet heeft bovendien niet voorgeschreven dat uitsluitend een DNA-onderzoek enig en genoeg bewijs van het verwekkerschap kan opleveren.
5.4
Op basis van de verklaringen in het dossier en de verklaringen ter zitting van het hof, de aangifte van de geboorte van verzoekster door de man en de ter zitting van het hof getoonde foto’s waarop de man met verzoekster staat afgebeeld, is het hof ervan overtuigd geraakt en stelt het hof daarom vast dat de man zoals de verzoekster heeft gesteld haar verwekker en vader is. Het hof is op grond van het navolgende tot deze overtuiging gekomen.
5.5
Niet alleen de moeder van verzoekster heeft verklaard dat de man de vader is van verzoekster, maar ook de oma moederszijde en de broer hebben dit verklaard. Voorts heeft de oma vaderszijde in een brief die zich in het dossier bevindt, bevestigd dat haar zoon [de man] de vader is van verzoekster.
5.6
Daar komt bij dat de oma moederszijde en de moeder onderschreven hebben dat de man en de moeder - zoals verzoekster heeft gesteld - na hun scheiding weer een relatie hadden gekregen en voornemens waren weer te gaan trouwen en dat verzoekster de naam van de man zou krijgen. Daar past bij dat de man, zoals de broer heeft aangegeven, voor zijn overlijden veel bij hen thuis kwam. Tevens neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat de man de geboorte van verzoekster bij de burgerlijke stand heeft aangegeven.
Voorts is van belang dat verzoekster ter zitting een foto heeft getoond waarbij de man op de voorgrond staat met haar als baby op de arm en de moeder op de achtergrond van de foto in bed ligt. De moeder heeft dat bevestigd. De moeder heeft vervolgens een trouwfoto laten zien van de man, zijnde dezelfde manspersoon als op de babyfoto.
De moeder heeft verder verklaard dat zij destijds uitsluitend met de vader een relatie en seksuele contacten had en niet met een andere man en dat verzoekster geen kind van een andere man kan zijn.
5.7
Nu voor het hof voorts aannemelijk is dat verzoekster belang heeft bij de vaststelling van het ouderschap en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan vaststelling van het ouderschap niet kan geschieden, zal het hof het verzoek van verzoekster toewijzen en vaststellen dat de man de vader is van verzoekster.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vernietigen en beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 april 2017, en opnieuw beschikkende:
stelt vast dat [de man] , geboren [in] 1969, de vader is van [verzoekster] , geboren [in] 1997;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 25 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.