ECLI:NL:GHARL:2018:876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.217.603/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in het kader van echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake een zorgregeling en kinderalimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, en de verweerder, aangeduid als de man, zijn in 1998 met elkaar gehuwd en hebben vier kinderen. De vrouw heeft in 2014 de echtscheiding aangevraagd en verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man ook een verzoek indiende voor echtscheiding en het hoofdverblijf bij hem. De rechtbank heeft in 2016 de echtscheiding uitgesproken en het hoofdverblijf van de kinderen bij de man bepaald. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank van 7 maart 2017, waarin een zorgregeling en kinderalimentatie zijn vastgesteld.

Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de minderjarigen hun mening niet hebben kenbaar gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 december 2017, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen meer tijd bij haar doorbrengen, terwijl de man verweer heeft gevoerd en de huidige regeling wil handhaven. De GI heeft ook verweer gevoerd, waarbij de wens van de kinderen leidend moet zijn.

Het hof heeft overwogen dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is en dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat een wijziging noodzakelijk is. De vrouw heeft ook verzocht om een aanpassing van de kinderalimentatie, maar het hof heeft geoordeeld dat niet elke wijziging van de zorgregeling voldoende belang geeft tot aanpassing van de zorgkorting. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.603/01
(zaaknummer rechtbank C/18/150980/FA RK 14-2514 en C/18/152006/FA RK 14-3029)
beschikking van 25 januari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Doornbos te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.L. Noordhof te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 februari 2016 en 7 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 juni 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 3 juli 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Doornbos van 21 juli 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Doornbos van 18 augustus 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Doornbos van 21 september 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Doornbos van 4 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Noordhof van 6 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Noordhof van 11 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Doornbos van 11 december 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Stichting Jeugdbescherming Noord/Groningen (verder: de GI) is verschenen mevrouw [B] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1998 te Groningen met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk zijn geboren de navolgende kinderen:
- [de jong-meerderjarige] , geboren te [C] [in] 1999;
- [de minderjarige1] , geboren te [C] [in] 2001;
- [de minderjarige2] , geboren te [C] [in] 2002;
- [de minderjarige3] , geboren te [D] [in] 2005.
De kinderen staan sinds 20 oktober 2015 onder toezicht van de GI, [de jong-meerderjarige] tot aan zijn meerderjarigheid.
3.3
De vrouw heeft de rechtbank op 9 oktober 2014 (onder meer) verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, het hoofdverblijf bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen. De man heeft de rechtbank eveneens verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en (onder meer na wijzing van zijn verzoek) het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, een zorgregeling vast te stellen tussen de vrouw en de kinderen van eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot
zondag 19.00 uur en te bepalen dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de man, ten titel van kinderalimentatie, dient te voldoen een bijdrage van € 62,-- per kind per maand.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 16 februari 2016 de echtscheiding uitgesproken en (onder meer) het hoofdverblijf van de kinderen bij de man bepaald.
3.5
De man heeft nadien zijn verzoek voor wat betreft de hoogte van de kinderalimentatie vermeerderd en de rechtbank (onder meer) verzocht het bedrag te bepalen op € 150,--
per kind per maand. Op 14 maart 2016 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.
3.6
De vrouw heeft een nieuwe relatie. Uit deze relatie is [in] 2015 een kind geboren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, een zorgregeling vastgesteld tussen de vrouw en de kinderen waarbij:
- ten aanzien van [de jong-meerderjarige] de huidige regeling, waarbij hij wekelijks bij de vrouw komt eten (in beginsel op zondagavond) wordt gecontinueerd;
- ten aanzien van [de minderjarige1] de huidige regeling wordt gecontinueerd, waarbij zij de huidige zorgregeling in onderling overleg zelf met de vrouw regelt, en
- tussen [de minderjarige3] en de vrouw één keer per twee weken een contactmoment zal zijn, afhankelijk van de mogelijkheden van [de minderjarige3] in te vullen. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en [de minderjarige2] is afgewezen. Verder is bepaald dat de vrouw met ingang van 1 november 2014 tot 6 december 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , aan de man, telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 120,25 per kind per maand dient te betalen en met ingang van 6 december 2015 een bijdrage van € 102,-- per kind per maand, welke bijdrage voor het eerst wordt geïndexeerd met ingang van 1 januari 2016.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
7 maart 2017. Deze grieven zien op de door de rechtbank opgelegde zorgregeling en de kinderalimentatie (voor zover het de zorgkorting betreft). De vrouw verzoekt het hof om de zorgregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen conform haar verzoek in eerste aanleg, en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan te passen met inachtneming van het in haar beroepschrift onder 20 gestelde.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd verklaard dat de vrouw in hoger beroep een zorgregeling verzoekt waarbij [de minderjarige1] de helft van de tijd bij haar verblijft en waarbij ten aanzien van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wordt toegewerkt naar een co-ouderschap. Haar verzoek heeft geen betrekking meer op [de jong-meerderjarige] omdat [de jong-meerderjarige] inmiddels meerderjarig is geworden.
4.3
De man heeft verweer gevoerd en verzoekt het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
4.4
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd voor zover het de zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige kinderen betreft.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Op 7 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voorlopige voorzieningen getroffen waarbij onder meer is bepaald dat de kinderen aan de man worden toevertrouwd. Vanwege de voortdurende zorgen rondom de opvoedingssituatie van de kinderen is in oktober 2015 een ondertoezichtstelling uitgesproken, welke nadien telkens is verlengd. De bedreiging bestaat uit de hardnekkigheid van de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders en het onvermogen van de ouders om tot verbetering te komen.
Bij de (echtscheidings)beschikking is, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald en een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de vrouw en de kinderen. Voorts is de beslissing met betrekking tot de definitieve zorgregeling aangehouden en zijn partijen in de gelegenheid gesteld bij het [E] ( [E] ) een ouderschapstraject te doorlopen, van welke gelegenheid partijen gebruik hebben gemaakt. In mei 2017 is dit traject, gericht op verbetering van de onderlinge communicatie en de invulling van het ouderschap, zonder voldoende resultaat afgesloten. De vrouw heeft op dit moment nauwelijks contact met [de minderjarige3] en geen contact met [de minderjarige2] . Haar contacten met [de minderjarige1] verlopen goed. [de minderjarige1] verblijft sinds de zomer min of meer een gelijk deel van de tijd bij elk van de ouders.
De vrouw heeft - kort gezegd - betoogd dat het ontbreken van contact tussen haar en [de minderjarige2] schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige2] , dat de vastgestelde zorgregeling tussen haar en [de minderjarige3] te vrijblijvend is en dat de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] dient te worden aangepast aan de feitelijke situatie, waarbij [de minderjarige1] de helft van de tijd bij haar verblijft. De man heeft aangegeven dat, in het belang van de kinderen en de door hen gewenste rust, de huidige regeling dient te worden voortgezet. De GI heeft benadrukt dat wat haar betreft de wens van de minderjarige kinderen leidend moet zijn. In die zin voldoet volgens haar de regeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank. Na het afsluiten van het traject bij het [E] voor [de minderjarige3] is een coach geregeld en wordt er voor [de minderjarige2] nog gezocht naar een passende vervolgbehandeling. De kinderen willen nu rust en nadere (systeem)therapie, een aanpassing van de zorgregeling acht de GI om die reden niet in hun belang.
5.2
Het hof stelt voorop, dat de procedure in eerste aanleg een lange doorlooptijd heeft gekend en mede om die reden belastend is geweest voor de ouders en met name ook voor de kinderen. Uit de stukken blijkt dat tussen de ouders sprake is van een conflictueuze relatie en een uiterst moeizame communicatie. Ondanks de inzet van een gezinsmanager en een behandelingstraject bij het [E] zijn de ouders nog niet in staat om met elkaar te communiceren. Voor de ouders en de kinderen is verdere hulpverlening ingezet. Er zijn aanhoudende zorgen over de kinderen, die zich in een kwetsbare situatie bevinden. Uit het Evaluatie Gezinsplan van de GI van 30 juni 2017 blijkt dat zij door de huidige situatie ernstig worden belast en dat bij hen sprake lijkt te zijn van een loyaliteitsconflict. Uit dat plan blijkt voorts dat [de minderjarige2] het nog te moeilijk vindt om het contact met de vrouw aan te gaan en dat de regeling zoals die voor [de minderjarige3] geldt, aansluit op hetgeen hij zelf wil. Onder die omstandigheden en mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , acht het hof het vaststellen van een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige2] strijdig met het belang van [de minderjarige2] en ziet het hof geen aanleiding de regeling ten aanzien van [de minderjarige3] te wijzigen op de manier zoals de vrouw dat heeft voorgesteld. Gebleken is dat [de minderjarige1] het bij beide ouders fijn heeft en dat zij inmiddels ongeveer de helft van de tijd bij de vrouw verblijft. Gelet op haar leeftijd ligt het evenwel niet in de rede die situatie in een zorgregeling vast te leggen, maar dient naar het oordeel van het hof de wens van [de minderjarige1] doorslaggevend te zijn. De regeling die de rechtbank heeft vastgesteld, sluit daarop aan, zodat het hof ook in zoverre geen aanleiding ziet tot een wijziging. De oplossing om tot verdere stappen te komen, ligt bij de ouders zelf. Zij zullen beiden moeten leren om het gezamenlijke verleden achter zich te laten, en zich te richten op hun toekomstige rol als ouders van de kinderen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
Kinderalimentatie
5.3
De vrouw heeft verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan te passen aan een door haar gewenste wijziging van de zorgregeling. Meer in het bijzonder stelt de vrouw dat de door haar ten behoeve van [de minderjarige1] te betalen kinderalimentatie dient te worden aangepast, en dat moet worden gerekend met een zorgkorting van 35% met ingang van
7 juni 2017. De man stelt dat er geen aanleiding bestaat de vastgestelde onderhoudsbijdrage te wijzigen.
5.4
Voor de berekening van kinderalimentatie zijn door de Expertgroep Alimentatienormen richtlijnen (hierna: Expertgroep) vastgesteld. In het rapport van de Expertgroep wordt voor wat betreft de berekening van de draagkracht een forfaitaire benadering aanbevolen. Als uitgangspunt geldt dat bij gedeelde zorg van gemiddeld drie dagen per week een zorgkorting van 35% passend is. Nu vast staat dat [de minderjarige1] gemiddeld drie dagen per week bij de vrouw verblijft, geldt als uitgangspunt een zorgkorting van 35%. Echter het hof is van oordeel dat in deze bijzondere zaak in het belang van de kinderen van dit uitgangspunt moet worden afgeweken om verdere strijd tussen partijen, ook over de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen, te voorkomen. Niet elke wijziging op dit gebied geeft een voldoende belang tot (telkens) aanpassing van de zorgkorting. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat in de bestreden beschikking door de rechtbank is gerekend met een zorgkorting van 15% voor alle kinderen, terwijl er tussen de vrouw en [de minderjarige2] geen zorgregeling is vastgesteld en ten aanzien van [de minderjarige3] geen sprake is van een regeling waarbij hij tenminste een dag per week bij de vrouw verblijft. De door de vrouw gewenste aanpassing van de zorgkorting voor [de minderjarige1] valt derhalve weg tegen de aanpassing die dan ook voor de zorgkorting voor [de minderjarige3] en [de minderjarige2] zou moeten gelden. Het hof zal het verzoek tot aanpassing van de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] dan ook afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
7 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, B.J. Voerman en
C. Koopman, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 25 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.