ECLI:NL:GHARL:2018:8741

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
21-003308-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geldbedragen van een toneelvereniging door de penningmeester

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1958 en penningmeester van een toneelvereniging, is beschuldigd van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan de vereniging. De tenlastelegging betreft het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van een totaalbedrag van € 23.571, dat gedurende een periode van zes jaar is verduisterd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, maar heeft niet bewezen geacht dat hij meer of anders heeft gedaan dan hem ten laste was gelegd. De verdachte heeft zijn handelen betreurd, maar betwist de hoogte van het verduisterde bedrag. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die € 23.571,00 bedraagt, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding van € 12.199,00. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal en griffier, en de verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003308-17
Uitspraak d.d.: 20 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2017 met parketnummer 08-164315-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.F. Speijdel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel heeft verdachte bij vonnis van 14 juni 2017 ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van 3 jaar, en met volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2008 tot en met 21 oktober 2015 te [plaats] , (telkens) opzettelijk een geldbedrag (tot een totaal van € 23.571), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als penningmeester van voornoemde vereniging, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2009 tot en met 21 oktober 2015 te [plaats] ,
(telkens
)opzettelijk een geldbedrag
(tot een totaal van € 23.571), in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, enwelk goed verdachte
uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als penningmeester van voornoemde vereniging, elk gevalanders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het - gedurende een periode van ongeveer zes jaar - verduisteren van forse geldbedragen van een toneelvereniging.
Verdachte was bij die vereniging penningmeester op vrijwillige basis. Verdachte nam met regelmaat geld contant op of maakte geld van de rekening van de vereniging over naar een op zijn naam staande bankrekening. Deugdelijke controles door de kascommissie van de vereniging maakte verdachte door smoezen te verzinnen onmogelijk.
Het hof rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Het handelen van verdachte heeft buiten twijfel een zeer schadelijk effect op genoemde toneelvereniging, zijnde een vrijwilligersorganisatie, gehad, zoals ook nog ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft het door de leden van de vereniging in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar.
Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie gedateerd 6 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Bij de strafoplegging houdt het hof daarnaast rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep, alwaar verdachte in persoon is verschenen, zijn gebleken. Bij die gelegenheid heeft verdachte te kennen gegeven het laakbare van zijn handelen te betreuren, zij het dat hij de hoogte van het bedrag dat - volgens de toneelvereniging - in totaal zou zijn verduisterd, met stelligheid betwist.
Als gevolg van onderhavig feit leidt verdachte momenteel een geïsoleerd bestaan.
In het bijzonder is in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde feit, de langdurige periode waarbinnen het feit zich heeft afgespeeld, en hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken. Gelet hierop acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf, beide van een duur als hierna vermeld, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.571,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Door en namens verdachte is de hoogte van het benadelingsbedrag gemotiveerd betwist.
Tijdens de procedure in hoger beroep zijn door de raadsman van verdachte op 3 juli 2018 nadere stukken toegezonden aan het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Genoemde stukken bestaan onder meer uit een uitgebreide toelichting van verdachte op de door hem, aan de hand van bankafschriften, jaarverslagen en stukken van de kascommissie opgegeven mutaties en specificaties betreffende stortingen en boekingen en een .gestelde berekening, een en ander onderbouwd door middel van bijgevoegde bijlagen.
Het hof acht op basis van de inhoud van die stukken en de door verdachte - ook ter zitting - gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat het door de benadeelde partij opgegeven schadebedrag dient te worden verminderd met een totaalbedrag van € 11.373,00, bestaande uit bedragen die verdachte gedurende de pleegperiode reeds heeft terugbetaald aan de vereniging.
Het hof acht op basis van de inhoud van de eerst vlak voor de zitting overgelegde stukken en de door verdachte – ook ter zitting – gegeven toelichting het niet uit te sluiten dat verdachte dat bedrag van € 11.373,00 reeds heeft terugbetaald aan de benadeelde partij. Om vast te stellen of ook daadwerkelijk is betaald zou nader onderzoek vergen.
Rekening houdende met genoemd mogelijk reeds terugbetaald bedrag resteert een schadebedrag van € 12.199,00, - zijnde het door de benadeelde partij opgegeven bedrag van € 23.572,00 verminderd met niet vermelde inkomsten, onterecht opgevoerde uitgaande betalingen en betalingen die niet via de bankrekening van de benadeelde zijn betaald, zoals door verdachte becijferd in zijn op 3 juli 2018 aan het hof toegezonden stuk -.
Verdachte is in zoverre tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 12.199,00 (twaalfduizend honderdnegenennegentig euro en nul eurocent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 12.199,00 (twaalfduizend honderdnegenennegentig euro en nul eurocent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
95 (vijfennegentig) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op 21 oktober 2015.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier,
en op 20 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof, zittingsplaats Zwolle, van 20 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.