ECLI:NL:GHARL:2018:873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.220.019/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, heeft geen toestemming gegeven voor de erkenning door de vader. De rechtbank Overijssel had eerder de vader vervangende toestemming verleend, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel in acht genomen. De moeder heeft aangevoerd dat de erkenning schadelijk zou zijn voor haar en het kind, maar het hof oordeelt dat de angst van de moeder niet in overeenstemming is met de informatie in het dossier. Het hof heeft de verklaring van de psycholoog van de moeder niet gevolgd en is van oordeel dat de vader recht heeft op erkenning van zijn kind. De beslissing van de rechtbank om de vader vervangende toestemming te verlenen is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de erkenning geen invloed heeft op de toekomstige omgangsregeling. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de rechters de motivering van de rechtbank hebben overgenomen en aangevuld met eigen overwegingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.019/01
(zaaknummer rechtbank C/08/181653 FA RK 16-144)
beschikking van 23 januari 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Blokzijl te Meppel,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Oosterhof te Heerenveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de bijzondere curator mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 februari 2016, hersteld bij beschikking van 12 februari 2016, van 14 september 2016 en van 20 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 juli 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 27 juli 2017 met als bijlage het rapport raadsonderzoek van 28 juni 2017;
- een journaalbericht van 27 juli 2017 van mr. Blokzijl met productie(s);
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 4 april 2017, door het hof ontvangen (zonder begeleidend schrijven) op 4 september 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door mr. L. K. Holt, kantoorgenoot van mr. Blokzijl, de vader bijgestaan door mr. Oosterhof. Voorts is de bijzondere curator verschenen, vergezeld door een stagiaire. Beide advocaten hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2016 te [D] [de minderjarige] , verder te noemen [de minderjarige] , geboren. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De moeder heeft geen toestemming gegeven voor erkenning van [de minderjarige] door de vader.
3.2
Bij beschikking van 4 februari 2016, verbeterd bij beschikking van 12 februari 2016, heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, mr. [B] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] . Bij beschikking van 14 september 2016 is (kort samengevat en voor zover van belang) een verwantschapsonderzoek gelast door een deskundige naar de samenstelling van het DNA van de vader en [de minderjarige] . De deskundige heeft op 7 november 2016 geconcludeerd dat praktisch is bewezen dat de vader de biologische vader is van [de minderjarige] .
3.3
Bij de bestreden - niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 20 april 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] verleend, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag te belasten afgewezen en onder aanhouding van iedere verdere beslissing de raad verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven aan een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
3.4
De raad heeft met betrekking tot de omgangsregeling gerapporteerd en geadviseerd op 28 juni 2017. Uit dat rapport blijkt dat de raad de rechtbank heeft geadviseerd de beslissing over het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden voor de duur van zes maanden.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 november 2017, voor zover hier van belang, de beslissing omtrent de omgangsregeling, informatieregeling en de kosten van het in het kader van de aanhangige procedure uitgevoerde DNA-onderzoek, aangehouden in afwachting van een aanvullend briefrapport van de raad en de beslissing van het hof
in dit hoger beroep ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de door de rechtbank aan de vader verleende vervangende toestemming om [de minderjarige] te erkennen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 april 2017. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover de rechtbank hierin de vader vervangende toestemming heeft verleend om de minderjarige [de minderjarige] te erkennen, te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4.4
De bijzondere curator voert (ter zitting) eveneens verweer. Zij is van mening dat de beschikking op dit punt dient te worden bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind.
5.2
Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] .
Voor de beantwoording van de vraag of overigens is voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd onder rechtsoverweging 5.1, komt het aan op een afweging van het belang van de vader om te erkennen tegenover de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij het niet-erkennen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien er reële risico's zijn dat het kind door de erkenning wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer erkenning ertoe zou leiden dat de moeder daardoor in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Enige weerstand is onvoldoende. Bij de afweging van de belangen dient daarbij mede in aanmerking te worden genomen dat het noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
5.3
Het is aan de moeder om haar stelling dat het verzoek niet moet worden toegewezen te onderbouwen, door feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader.
5.4
Ingevolge vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat er sprake is van emotionele weerstand bij de moeder dan wel dat er sprake is van een moeizame of ernstig verstoorde verhouding tussen de moeder en de vader, of slechte of geen communicatie en loyaliteitsconflicten. Ook beschuldigingen aan het adres van de vader zoals intimidatie en manipulatie, staan niet zonder meer in de weg aan toewijzing van het verzoek van de moeder.
5.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [de minderjarige] als zijn kind dient te worden toegewezen. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.6
Naar het oordeel van het hof blijkt ook uit hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende van feiten en omstandigheden van zodanige aard dat deze aan een toewijzing van het verzoek van de vader in de weg staan.
5.7
Hetgeen de moeder ten aanzien van de persoonlijkheid van de vader heeft aangevoerd, is door de vader gemotiveerd betwist en in het licht daarvan onvoldoende onderbouwd. De stelling van de moeder dat de vader psychotisch is, dat bij de vader één of meer autismespectrumstoornissen en een afhankelijkheidsstoornis zijn gediagnosticeerd waardoor hij obsessief controlerend en beheersend is, vindt geen steun in de stukken.
Duidelijk is wel dat er door de vader na het uiteengaan van partijen buitenproportioneel is gereageerd door het veelvuldig versturen van onder meer Whatsapp-berichten naar de moeder. De vader erkent dit ook. Hij geeft aan dat hij zich toen volstrekt radeloos voelde. Eerst omdat hij niet wist of hij de vader was van het ongeboren kind, terwijl hij structureel door de moeder werd genegeerd, en later omdat hij informatie en contact wilde met [de minderjarige] . Deze reactie van de vader, hoewel buitenproportioneel, past bij de emoties en de spanningen die hij ondervond en is, zo concludeert ook de door de raad geraadpleegde psychiater, mw. [E] , na dossieronderzoek en psychiatrisch onderzoek, niet aan te merken als pathologisch. Het hof neemt mede in aanmerking dat de houding van de moeder geenszins helpend lijkt te zijn geweest en het gedrag van de vader lijkt te hebben aangewakkerd. Zij onthoudt de vader zijn inmiddels tweejarige dochter. Dat sprake zou zijn geweest van agressie aan de zijde van de vader wordt door de vader betwist en niet ondersteund door de bij het hof bekende gegevens. Niet in geschil is dat de vader kampt met depressiviteit waarvoor hij medicatie (antidepressiva) gebruikt, maar de begeleidbaarheid en behandelbaarheid van de vader zijn goed. Verder blijkt dat de vader op eigen initiatief hulpverlening heeft gezocht om goed om te gaan met de huidige situatie waarin hem het contact met [de minderjarige] door de moeder wordt ontzegd. Of de vader bij spanning ook weer psychiatrische klachten zal kunnen ontwikkelen is volgens de psychiater niet uit te sluiten, maar dit is niet anders dan wat geldt voor mensen in het algemeen. Daarbij geldt als beschermende factor dat de vader beschikt over een stabiel netwerk dat ook op de hoogte is van de situatie, de vader zijn behandeling positief heeft afgerond en probleeminzicht toont.
5.8
De moeder heeft verder onvoldoende onderbouwd dat zij door erkenning van [de minderjarige] door de vader in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zullen worden geschaad en dat zij niet in staat zal zijn [de minderjarige] het stabiele en adequate opvoedingsklimaat te bieden dat [de minderjarige] nodig heeft. Weliswaar is gebleken dat de moeder emotioneel wordt als gesproken wordt over de erkenning van [de minderjarige] door de vader, maar deze emotionele bezwaren vormen op zichzelf onvoldoende reden om de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te weigeren. Het hof merkt daarbij op dat, gelet op de bekende gegevens en hetgeen door de moeder is overgelegd, de angst die de moeder laat zien niet past bij de informatie in het dossier.
De door de moeder in hoger beroep overgelegde verklaring van haar psycholoog, drs. mw. [F] van 24 mei 2017 doet aan dit oordeel niet af. Weliswaar verklaart de psycholoog (onder meer) dat de moeder als traumatisch beleefde herinneringen aan de vader heeft, dat ze (hierdoor) klachten heeft die passen bij een posttraumatische stressstoornis en dat een officiële erkenning van [de minderjarige] door de vader bij haar de angst oproept dat de vader zal proberen haar om het leven te brengen om vervolgens [de minderjarige] volledig toegewezen te krijgen, maar het hof gaat aan deze verklaring van de psycholoog voorbij, nu deze is gebaseerd op het verhaal van de moeder en is opgetekend door haar persoonlijke behandelaar. In het bijzonder ligt daaraan geen beoordeling door een onafhankelijke deskundige ten grondslag.
Naar het oordeel van het hof zijn er evenmin aanwijzingen dat ten gevolge van de erkenning voor [de minderjarige] reële risico’s ontstaan dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Uit de stukken blijkt dat het goed gaat met [de minderjarige] .
5.9
De hiervoor onder 5.1 vermelde beoordelingsmaatstaf in aanmerking genomen ziet het hof, alle overige omstandigheden van het geval afwegend, geen aanleiding de vader geen vervangende toestemming te geven om [de minderjarige] te erkennen.
5.1
Daarbij tekent het hof aan dat het verlenen van vervangende toestemming aan de vader om [de minderjarige] te erkennen geen oordeel bevat over en dus niet vooruitloopt op het verkrijgen van een omgangsregeling met [de minderjarige] . Daarvoor gelden andere beoordelingscriteria. De erkenning legt uitsluitend de afstamming (in rechte) vast.

6.Slotsom

Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 23 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.