Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
27 februari 2018, binnengekomen bij het hof op 26 april 2018;
3.De feiten
eenmaal per week op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur onder begeleiding van iemand van de kerk van de man. Voorts is de raad verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over (onder meer) het hoofdverblijf en de zorgregeling.
- de kinderen eens in de drie weken het weekend bij de man verblijven in [B] , waarbij de man de kinderen op vrijdag om 16:00 uur ophaalt in [A] en de vrouw hen op zondag om 16:00 uur ophaalt in [B] ;
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissingIntrekking incidenteel hoger beroep
Nagekomen stukken
Het raadsrapport van 30 december 2015
De klachtbeslissing van de Externe Klachtcommissie d.d. 4 juli 2018
Na afloop van de hoorzitting op 20 juni 2018 heeft u expliciet kenbaar gemaakt dat u niet wilt dat de beslissing van de EKC naar het gerechtshof wordt gestuurd. Hoewel artikel 13 lid 4 van het Klachtbesluit Externe Klachtencommissie voorschrijft dat, indien de rechter nog geen beslissing heeft genomen in de aangelegenheid waarmee de klacht verband houdt, de RvdK de rechter onverwijld de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie toestuurt, ben ik akkoord gegaan met uw expliciete verzoek om het hof niet in te lichten."
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
Dhr is niet voor psychische klachten op het spreekuur geweest en ook van derden heb ik geen signalen ontvangen om te denken dat dhr momenteel kampt met psychische problematiek of maatschappelijke problemen. Zoals eerder al gemeld is er in 2004 sprake geweest van een tentamen suicide. Destijds werd door de psychiater geen diagnose gesteld. De conclusie luidde; geen psychiatrie in engere zin, wel vermoeden narcistische persoonlijkheidsproblematiek. Dit vermoeden is in de jaren daarna niet bevestigd; een screenend GGZ-onderzoek door een GZ-psycholoog in 2014 met name liet geen aanwijzingen zien voor een persoonlijkheidsstoornis of andere psychiatrische aandoening. Op grond van het dossier zoals dat bij mij bekend is en mijn persoonlijke ervaringen met dhr heb ik geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen. Mocht dhr het willen kan ik hem altijd opnieuw naar een GGZ-instelling verwijzen voor nogmaals een screenend onderzoek. Gezien de afwezigheid van klachten zie ik hier echter medisch gezien geen aanleiding toe."
6.De beslissing
M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 27 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.