ECLI:NL:GHARL:2018:8669

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
200.233.252/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en gevolgen van kennisname van stukken in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2018, betreft het een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die samen de ouders zijn van drie minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 november 2017, waarin een zorgregeling voor de kinderen was vastgesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot het ontbreken van een dwangsom in de beschikking van de rechtbank.

De procedure in eerste aanleg omvatte meerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarin de zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen zijn vastgesteld. Het hof heeft in hoger beroep de stukken van de eerste aanleg in overweging genomen, waaronder rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn over psychisch disfunctioneren van de man, en dat de zorgen van de vrouw over zijn geestelijke gezondheid niet worden ondersteund door recente informatie.

Het hof heeft geoordeeld dat de zorgregeling, waarbij de kinderen eens in de drie weken het weekend bij de man verblijven, in het belang van de kinderen is. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de zorgregeling opnieuw wordt vastgesteld, met inachtneming van de belangen van de kinderen en de rol van de jeugdzorgwerker. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.233.252/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/170282 / FA RK 15-839 en C/08/166544 / ES RK 15-64)
beschikking van 27 september 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 3 juli 2015, 29 juli 2016 en 9 november 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens verzoek tot schorsing ex artikel 360 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met productie(s), ingekomen op 9 februari 2018;
- het verweerschrift, tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, tevens incidenteel hoger beroep met productie(s), ingekomen op 14 maart 2018;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 augustus 2018;
- een journaalbericht van mr. Wolff van 22 februari 2018 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
27 februari 2018, binnengekomen bij het hof op 26 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Hopmans van 15 maart 2018 met productie(s);
- een brief van de raad van 30 juli 2018 met productie(s);
- een brief van 23 augustus 2018 van de GI;
- een journaalbericht van mr. Wolff van 27 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolf van 29 augustus 2018 met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 3 april 2018 heeft het hof zowel het schorsingsverzoek van de vrouw als het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van de man afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft op 30 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is de heer [C] (jeugdbeschermer) verschenen. Namens de raad zijn mevrouw [D] en mevrouw [E] verschenen. Mr. Wolff heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige2] , geboren op [in] 2012; en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
De vrouw heeft op 9 januari 2015 onder zaaknummer C/08/166544 / ES RK 15-64, een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend en daarbij, voor zover hier van belang, als nevenvoorziening - na wijziging - verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en een (begeleide) zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 19 januari 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, voor de duur van de echtscheidingsprocedure de kinderen toevertrouwd aan de vrouw en de volgende zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld:
- ieder weekend in [A] onder begeleiding van iemand van de kerk van de man, gedurende drie uur, bij voorkeur tussen 15:00 uur en 18:00 uur;
- er wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de omgang.
De rechtbank heeft partijen verwezen naar mediation en de raad verzocht om in het geval het mediationtraject mislukt, rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over (onder meer) de zorgregeling.
3.4
De man heeft op 13 april 2015 onder zaaknummer C/08/170282 / FA RK 15-839, voor zover hier van belang, een verzoek ex artikel 1:253a BW ingediend tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de man en de kinderen.
3.5
Bij beschikking van 3 juli 2015 heeft de rechtbank, tot nader zal worden beslist, het hoofdverblijf van de kinderen bij vrouw vastgesteld en de volgende zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld:
eenmaal per week op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur onder begeleiding van iemand van de kerk van de man. Voorts is de raad verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over (onder meer) het hoofdverblijf en de zorgregeling.
3.6
De raad heeft op 30 december 2015 rapport uitgebracht. Dit rapport is nadien, naar aanleiding van door de man ingediende klachten, vernietigd. De raad heeft het in het rapport opgenomen advies wel gehandhaafd.
3.7
Bij beschikking van 29 juli 2016 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald. De beslissing ten aanzien van de zorgregeling is opnieuw aangehouden, in afwachting van het traject bij [F] en het traject ter verbetering van de onderlinge communicatie tussen de man en de vrouw (Ouderschap na Scheiding). De rechtbank heeft de raad verzocht opnieuw onderzoek in te stellen naar de zorgregeling tussen de man en de kinderen en de rechtbank uiterlijk op 25 oktober 2016 te rapporteren en te adviseren over de zorgregeling, dan wel, indien eindrapportage nog niet mogelijk is, tussentijds te rapporteren.
3.8
De raad heeft op 25 oktober 2016 een briefrapport uitgebracht en de rechtbank geadviseerd om de zaak opnieuw voor een half jaar aan te houden. De raad heeft vervolgens op 18 september 2017 rapport uitgebracht.
3.9
De vrouw heeft na wijziging verzocht een zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen waarbij zij elke zaterdag van 10:00 uur tot 14:00 uur in [A] omgang met elkaar hebben onder begeleiding van iemand uit het netwerk van de man. De man heeft verzocht de door de raad geadviseerde zorgregeling vast te stellen, met dien verstande dat aan de nakoming daarvan door de vrouw een dwangsom dient te worden verbonden.
3.1
Bij beschikking van 9 november 2017 heeft de rechtbank de kinderen met ingang van 9 november 2017 onder toezicht gesteld tot 9 november 2018.
3.11
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 9 november 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen vastgesteld, op grond waarvan:
- de kinderen eens in de drie weken het weekend bij de man verblijven in [B] , waarbij de man de kinderen op vrijdag om 16:00 uur ophaalt in [A] en de vrouw hen op zondag om 16:00 uur ophaalt in [B] ;
- de man eens per drie weken een dag(deel) met de kinderen in [A] is;
- de zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen in overleg met de jeugdbeschermer door de ouders wordt vastgesteld;
- de opbouw van het verblijf (en de overnachtingen) van de kinderen bij de man in [B] door de jeugdbeschermer in overleg met de ouders wordt vastgesteld, waarbij het advies van de raad uit het raadsrapport van 18 september 2017 als richtlijn heeft te gelden;
- de jeugdbeschermer bepaalt, in overleg met de ouders, hoe haar contact met de man en de kinderen eruit zal zien tijdens het verblijf van de kinderen in [B] .
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.12
Op 4 juli 2018 heeft de externe klachtencommissie van de raad een deel van de klachten van de vrouw tegen het rapport van 18 september 2017 gegrond verklaard. De raad heeft naar aanleiding hiervan besloten Psychologenpraktijk [G] alsnog als informant te benaderen en heeft bij briefrapport van 30 juli 2018 aan het hof gemotiveerd welke gevolgen deze aanvullende informatie in de optiek van de raad heeft voor het gegeven advies.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen in geschil.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, welke grieven zijn genummerd I, II, IV, VI en VII. De vrouw verzoekt het hof, voor zover hier van belang, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat tussen de man en de kinderen een zorgregeling geldt van vier uur in de week te [A] onder begeleiding van iemand uit het netwerk van de man, mits zonder strafrechtelijk verleden, en te bepalen dat een uitbreiding van de zorgregeling slechts tot stand komt nadat partijen succesvol een begeleid traject hebben gevolgd ter verbetering van de communicatie en nadat er door een objectieve deskundige observaties van het contact tussen de man en de kinderen zijn geëvalueerd en de man inzicht geeft in zijn levenssituatie op dit moment en zijn geestelijke gezondheid door bijvoorbeeld het verrichten van een psychologisch onderzoek. Tevens moet bij een eventuele opbouw van een zorgregeling het tempo van de kinderen worden gevolgd.
4.3
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep in die zin gewijzigd dat voor zover de omgang plaatsvindt in [A] , zij niet langer verzoekt de omgang onder begeleiding plaats te laten vinden.
4.4
De man heeft verweer gevoerd en heeft het hof, voor zover hier van belang, verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen, de bestreden beschikking van 9 november 2017 in stand te laten en de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.5
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op het achterwege laten van een dwangsom door de rechtbank. De man verzoekt het hof om te bepalen dat de vrouw bij niet-nakoming van de zorgregeling tussen de man en de kinderen een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
4.6
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft het hof verzocht het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissingIntrekking incidenteel hoger beroep

5.1
Namens de man is aangegeven dat - voor zover zijn verweer opgevat wordt als incidenteel hoger beroep - hij dit incidenteel hoger beroep intrekt. Dit brengt mee dat dit punt onbesproken kan blijven.
Nagekomen stukken
5.2
Het hof zal bij de beoordeling ook acht slaan op de brief van de GI van 23 augustus 2018, het journaalbericht van mr. Wolff van 27 augustus 2018 met productie(s) en het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s), nu partijen en belanghebbenden daartegen geen bezwaar hebben en het hof het in aanmerking nemen van deze stukken niet in strijd met de goede procesorde acht. Daarbij is van belang dat aan de aanwezigen ter zitting een ruime pauze is geboden om de stukken die zij nog niet hadden bestudeerd alsnog te bestuderen.
Het raadsrapport van 30 december 2015
5.3
Het hof heeft geconstateerd dat onder de in hoger beroep overgelegde stukken uit eerste aanleg zich ook bevindt het raadsrapport van 30 december 2015, waarvan vast staat dat dit rapport later, naar aanleiding van een gegrond verklaarde klacht van de man, is vernietigd. Het hof heeft ter zitting aan de orde gesteld dat deze samenstelling van het hof het raadsrapport van 30 december 2015 heeft gelezen en aan de vrouw gevraagd hoe volgens haar met dat gegeven moet worden omgegaan. Namens de vrouw is naar voren gebracht dat het rapport welbewust in het geding is gebracht omdat anders een onvolledig beeld zou ontstaan, en dat er geen gevolgen behoeven te worden verbonden aan het feit dat deze samenstelling van het hof het later vernietigde raadsrapport van 30 december 2015 heeft gelezen. Namens de man is aangegeven dat het in het belang van de man is dat het hof kennis heeft genomen van dit rapport.
De klachtbeslissing van de Externe Klachtcommissie d.d. 4 juli 2018
5.4
Het hof heeft geconstateerd dat de raad als productie 2 bij de brief van 30 juli 2018 een brief van de raad aan de vrouw in het geding heeft gebracht, waarin de raad de vrouw informeert over de consequenties van de door de Externe Klachtcommissie (EKC) gegrond verklaarde klacht. In die brief staat de volgende passage opgenomen:
"
Na afloop van de hoorzitting op 20 juni 2018 heeft u expliciet kenbaar gemaakt dat u niet wilt dat de beslissing van de EKC naar het gerechtshof wordt gestuurd. Hoewel artikel 13 lid 4 van het Klachtbesluit Externe Klachtencommissie voorschrijft dat, indien de rechter nog geen beslissing heeft genomen in de aangelegenheid waarmee de klacht verband houdt, de RvdK de rechter onverwijld de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie toestuurt, ben ik akkoord gegaan met uw expliciete verzoek om het hof niet in te lichten."
Het hof heeft geconstateerd dat de raad niettemin de klachtbeslissing als productie 1 bij de brief van 30 juli 2018 in het geding heeft gebracht. Het hof heeft ter zitting aan de orde gesteld dat deze samenstelling van het hof de klachtbeslissing heeft gelezen en aan de vrouw gevraagd hoe volgens haar met dat gegeven moet worden omgegaan. Namens de vrouw is naar voren gebracht dat zij er uiteindelijk toch mee akkoord is gegaan dat de klachtbeslissing aan het hof zou worden verstrekt en dat er geen gevolgen behoeven te worden verbonden aan het feit dat deze samenstelling van het hof de klachtbeslissing heeft gelezen.
De zorgregeling
5.5
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.6
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de man en de vrouw al sinds zij in januari 2015 uiteen zijn gegaan, verwikkeld zijn in een ernstige echtscheidingsstrijd. Er is over en weer sprake van een diep wantrouwen en partijen communiceren voornamelijk met elkaar per mail.
5.7
Gebleken is dat er sinds de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de GI positieve stappen zijn gezet ten aanzien van de opbouw van de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Zo vindt inmiddels op regelmatige basis onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen plaats in [A] , waarbij de kinderen volgens de jeugdbeschermer aangeven dat zij dit leuk vinden en dat dit goed gaat. Er heeft ook een aantal keer onbegeleide omgang in [B] plaatsgevonden met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , maar toen deze bezoeken niet verliepen zoals gepland, waarbij de kinderen niet uit de auto wilden komen, is er in overleg met de jeugdbeschermer voor gekozen om de omgang voortaan eerst weer (onbegeleid) in [A] te laten plaatsvinden, in afwachting van het advies van de kindbehartiger. De jeugdbeschermer heeft ter zitting naar voren gebracht dat het lukt om goede afspraken te maken met beide ouders over de zorgregeling, hetgeen het hof ook een positieve ontwikkeling vindt.
5.8
Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om een andere zorgregeling vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. Op grond van deze zorgregeling verblijven de kinderen eens in de drie weken het weekend bij de man in [B] , is de man eens per drie weken een dag(deel) met de kinderen in [A] , en worden de vakanties en feestdagen in overleg met de jeugdbeschermer vastgesteld. Hoewel er thans in samenspraak met de jeugdbeschermer geen omgang plaatsvindt in [B] , is het hof met de raad en de jeugdbeschermer van oordeel dat dit wel het doel dient te blijven waar naar toe wordt gewerkt. De door de vrouw verzochte zorgregeling van (op dit moment) slechts vier uur per week in [A] is naar het oordeel van het hof veel te beperkt.
5.9
Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet vast is komen te staan dat de man de kinderen geen veilige opvoedingssituatie kan bieden. De vrouw heeft vanuit haar eigen ervaringen tijdens het huwelijk met de man zorgen naar voren gebracht over onder meer zijn psychisch functioneren. Wat hier ook van zij, deze zorgen worden in elk geval op dit moment niet meer herkend door de GI en de raad en er komen vanuit andere bij de kinderen betrokken derden en vanuit de kinderen zelf evenmin signalen hierover naar voren. Het hof beschikt ook overigens niet over objectieve gegevens die de stelling van de vrouw ondersteunen. De informatie die wel ziet op psychisch disfunctioneren van de man heeft betrekking op de ziekenhuisopname in 2004 vanwege een poging tot zelfmoord, maar deze informatie is naar het oordeel van het hof te verouderd om daar thans nog conclusies aan te verbinden.
5.1
Met betrekking tot het psychisch functioneren van de man heeft de huisarts van de man bij brief van 13 maart 2018 het volgende verklaard:
(…)"
Dhr is niet voor psychische klachten op het spreekuur geweest en ook van derden heb ik geen signalen ontvangen om te denken dat dhr momenteel kampt met psychische problematiek of maatschappelijke problemen. Zoals eerder al gemeld is er in 2004 sprake geweest van een tentamen suicide. Destijds werd door de psychiater geen diagnose gesteld. De conclusie luidde; geen psychiatrie in engere zin, wel vermoeden narcistische persoonlijkheidsproblematiek. Dit vermoeden is in de jaren daarna niet bevestigd; een screenend GGZ-onderzoek door een GZ-psycholoog in 2014 met name liet geen aanwijzingen zien voor een persoonlijkheidsstoornis of andere psychiatrische aandoening. Op grond van het dossier zoals dat bij mij bekend is en mijn persoonlijke ervaringen met dhr heb ik geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen. Mocht dhr het willen kan ik hem altijd opnieuw naar een GGZ-instelling verwijzen voor nogmaals een screenend onderzoek. Gezien de afwezigheid van klachten zie ik hier echter medisch gezien geen aanleiding toe."
5.11
Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande onvoldoende vast komen te staan dat bij de man sprake is van psychiatrische problematiek, die maakt dat het voor de kinderen onveilig is om bij hem te overnachten. Nu de zorgregeling bovendien nog altijd onder regie van de jeugdzorgwerker wordt opgebouwd, die ook in contact staat met de kindbehartiger, worden de belangen van de kinderen ook op die manier gewaarborgd.
5.12
Voor het gelasten van een persoonlijkheidsonderzoek van de man, zoals door de vrouw verzocht, ziet het hof geen aanleiding. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw ter zitting naar voren heeft gebracht dat ook als uit dat onderzoek naar voren zou komen dat de man geen psychische problematiek heeft, zij toch niet het vertrouwen heeft om de kinderen bij de man te laten overnachten.
5.13
Voor zover door de vrouw is aangevoerd dat de omgang niet in [B] kan plaatsvinden omdat de reistijd voor de kinderen te lang is, is het hof van oordeel dat dit gelet op de leeftijd van de kinderen geen valide argument is.
5.14
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat toegewerkt moet blijven worden naar de hiervoor omschreven zorgregeling, waarbij de kinderen dus ook eens in de drie weken het weekend bij de man verblijven in [B] en daar overnachten. Het hof is van oordeel dat het gelet op de ondertoezichtstelling aan de jeugdbeschermer is om in overleg met de ouders vorm te geven aan de verdere opbouw van het verblijf en de overnachtingen van de kinderen bij de man in [B] . Daarbij is het hof van oordeel dat niet langer het advies van de raad uit het raadsrapport van 18 september 2017 als richtlijn heeft te gelden, nu de raad ter zitting naar voren heeft gebracht dat dit advies achterhaald is. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verdere opbouw van het verblijf en de overnachtingen van de kinderen bij de man in [B] wordt aan het eigen inzicht van de jeugdbeschermer overgelaten.
5.15
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. De jeugdzorgwerker heeft ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen de omgang met de man leuk vinden en dat zij daarvan genieten. Dat beeld kwam ook naar voren uit de observaties die in 2016 zijn verricht tijdens de omgangscontacten bij [F] . Dat de kinderen nu toch niet meer omgang met de man in [B] willen hebben, lijkt dan ook niet zozeer te maken te hebben met negatieve ervaringen van de kinderen van vroeger, zoals de vrouw stelt. Niet uit te sluiten valt dat de oorzaak hiervan gezocht moet worden in angsten en stress die bij de vrouw aanwezig zijn. Het hof acht het dan ook positief dat de vrouw zich inmiddels heeft gewend tot psychologenpraktijk Bergmans voor psychologische begeleiding.
De proceskosten
5.16
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.
5.17
Het hof zal op grond van het vorenstaande beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 november 2017, voor zover het de daarbij vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, op grond waarvan:
- de kinderen eens in de drie weken het weekend bij de man verblijven in [B] , waarbij de man de kinderen op vrijdag om 16:00 uur ophaalt in [A] en de vrouw de kinderen op zondag om 16:00 uur ophaalt in [B] ;
- de man eens per drie weken een dag(deel) met de kinderen in [A] is;
- de zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen in overleg met de jeugdbeschermer door de ouders wordt vastgesteld;
- de opbouw van het verblijf (en de overnachtingen) van de kinderen bij de man in [B] door de jeugdbeschermer in overleg met de ouders wordt vastgesteld;
- de jeugdbeschermer bepaalt, in overleg met de ouders, hoe zijn contact met de man en de kinderen eruit zal zien tijdens het verblijf van de kinderen in [B] ;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en
M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 27 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.