Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Miedema van 14 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Miedema van 14 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Miedema van 28 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hoelen van 31 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Miedema van 1 juni 2018 met productie(s).
3.Feiten
goedvinden eindigen per 1 augustus 2013.
doch uiterlijk binnen één maand na de datum van beëindiging van de
arbeidsovereenkomst en na ontvangst van een door de heer [verzoeker] getekend exemplaar
van deze beëindigingsovereenkomst, een uitkering ineens verstrekken ten bedrage
van € 122.960,- (..) verminderd met de wettelijke loonheffing.
respectievelijk te derven loon."
3.6 De man heeft aldus van [D] een ontslagvergoeding ontvangen van bruto € 122.960,-. De man heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een deel van deze vergoeding rechtstreeks over te laten maken naar een kredietinstelling. De uiteindelijke uitkeringen uit hoofde van de ontvangen ontslagvergoeding zien er als volgt uit:
- een bedrag van € 14.960,- is direct na het ontslag ineens uitgekeerd;
- een bedrag van € 42.000,- is in maandelijkse termijnen vanaf 25 september 2013 tot
en met 25 oktober 2016 uitgekeerd;
- een bedrag van € 33.754,71 is op 25 augustus 2015 ineens uitgekeerd;
- een bedrag van € 30.000,- is op een geblokkeerde spaarrekening gezet en zal worden
uitgekeerd op 1 augustus 2018.
Al deze bedragen zijn bruto bedragen waarover bij uitkering belasting is/wordt geheven.
4.De omvang van het geschil
12 juli 2017 te vernietigen voor zover het betreft de opschorting van de opeisbaarheid van de kinderalimentatie voor [de minderjarige] tot 1 augustus 2018, met bekrachtiging van die beschikking voor het overige, en veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
5.De motivering van de beslissing
1 augustus 2013. Gelet op het verloop van het partijdebat zal het hof er met partijen van uitgaan dat een volledig nieuwe inhoudelijke beoordeling van de onderhoudsverplichting is gerechtvaardigd.
18 februari 2009 opgelegde kinderalimentatie voor [de minderjarige] was gebaseerd op het inkomen van de man bij [D] in 2008 van circa € 37.043,- bruto op jaarbasis. Nu beide partijen in hun standpunten ervan uitgaan dat het inkomen van de man ten tijde van zijn ontslag op
1 augustus 2013 niet veel hoger zal zijn geweest -salarisstroken uit die tijd heeft de man niet overgelegd-, zal het hof uitgaan van een geschat bruto jaarinkomen van de man ten tijde van zijn ontslag van € 37.043,- bruto per jaar (het zogenoemde 'oude inkomen').
1 januari 2019 geen sprake zijn geweest van relevant inkomensverlies. De WW-uitkering van de man heeft blijkens de stukken gemiddeld ongeveer € 29.352,- bruto op jaarbasis bedragen oftewel gemiddeld ongeveer zo'n € 2.446,- bruto per maand. Van de ontslagvergoeding zou dan over de eerste drie maanden na het ontslag (toen de man vanwege de wachttijd nog geen WW-uitkering ontving) circa € 9.261,- zijn verbruikt (€ 3.087,- x 3) en over de laatste twee maanden van 2013 € 1.282,- (€ 3.087,- min € 2.446,- = € 641,- x 2).
Over 2014 en 2015 zou ieder jaar zo'n € 7.692,- (€ 641,- x 12) en over 2016 zo'n € 22.368,-
(6 x € 641,- en 6 x € 3.087,-) zijn verbruikt, zodat aan het begin van 2017 nog zo'n
€ 74.665,- over zou zijn van de ontslagvergoeding. Daarmee zou dan nog meer dan vierentwintig maanden kunnen worden overbrugd (€ 74.665,- / € 3.087,-) gerekend vanaf
1 januari 2017. De man heeft echter andere keuzes gemaakt.
€ 14.960,- bruto heeft aangewend ter overbrugging van de periode tot de toekenning van de WW-uitkering (1 november 2013) en dat hij een bedrag van afgerond € 33.754,- bruto op
25 augustus 2015 ineens heeft laten uitkeren voor de bestrijding van kosten van de huishouding, proceskosten en de aanschaf van een auto. Het hof is van oordeel dat de keuze van de man ten aanzien van de besteding van het eerstgenoemd deel van € 14.960,- ter overbrugging van de eerste drie maanden te billijken is en niet onredelijk ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde. Het hof neemt in aanmerking dat de man zich door het ontslag plotseling in een onzekere financiële situatie bevond waarbij hij enerzijds nieuwe invulling aan zijn (arbeidzame) leven moest zien te geven en anderzijds geconfronteerd werd met kosten. Voor het overige had de man naar het oordeel van het hof de ontslagvergoeding dienen aan te wenden ter aanvulling van het inkomensverlies met het oog op de belangen van de onderhoudsgerechtigde. Daaruit volgt dat in deze procedure ervan uit wordt gegaan dat de man tot ongeveer november 2018 zijn inkomen had kunnen aanvullen tot het niveau van zijn oude inkomen van zo'n € 3.087,- bruto per maand (€ 37.043,- / 12). Van de ontslagvergoeding was immers, rekening houdend met voormelde gerechtvaardigde besteding van € 14.960,-, per 1 november 2013 nog een bedrag van € 108.000,- bruto over. In de maanden november en december 2013 had de man een bedrag van zo'n € 1.282,- bruto nodig om zijn WW-uitkering aan te vullen tot het niveau van zijn oude inkomen (zie r.o. 5.7). In de jaren 2014 en 2015 zou de man per jaar een bedrag van € 7.692,- bruto nodig hebben om zijn oude inkomen aan te vullen en in 2016 een bedrag van zo'n € 22.368,-
(zie eveneens r.o. 5.7). Op 1 januari 2017 zou dan van de ontslagvergoeding nog een bedrag van zo'n € 68.966,- resteren en daarmee zou de man nog ruim tweeëntwintig maanden hebben kunnen overbruggen (€ 68.966,- / € 3.087,-).
- gemiddeld enkele per maand en deels niet onderbouwd met onderliggende stukken - lijken te zijn verricht om te voldoen aan de door het UWV opgelegde sollicitatieplicht en zijn in het kader van de onderhavige procedure ontoereikend. Uit de overgelegde medische stukken kan het hof ook geen actuele objectief verifieerbare medische beperkingen voor arbeid bij de man afleiden, laat staan dat daaruit moet worden afgeleid dat er geen functionele mogelijkheden meer zijn voor de man. Ter zitting heeft de man overigens ook erkend dat hij niet is afgekeurd. Het bevreemdt het hof dat de man sinds zijn ontslag in een inmiddels al enige tijd aantrekkende economie geen enkele arbeidsactiviteit heeft verricht.