ECLI:NL:GHARL:2018:8599
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in ontnemingszaak na vrijspraak in hoofdzaak
In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn ontnemingsvordering en de ontvankelijkheid van appellante in haar hoger beroep. De zaak is ontstaan na een vrijspraak in de hoofdzaak, die plaatsvond tussen het vonnis in de ontnemingszaak en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof oordeelt dat door de onherroepelijke vrijspraak in de hoofdzaak, de grondslag aan de door appellante bestreden uitspraak op grond van artikel 511i van het Wetboek van Strafvordering van rechtswege is komen te vervallen. Hierdoor mist appellante enig belang bij het instellen van een rechtsmiddel in de ontnemingszaak.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van appellante in het door haar ingestelde hoger beroep. De appellante en de officier van justitie hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Het hof stelt vast dat de vraag naar de ontvankelijkheid van appellante in haar hoger beroep voorafgaat aan de vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering. De onlosmakelijke band tussen een veroordelend vonnis en een ontnemingsprocedure is van belang, aangezien voor een geslaagde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een veroordeling in de hoofdzaak noodzakelijk is.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de vrijspraak van 13 maart 2017, die in kracht van gewijsde is gegaan, de grondslag aan de bestreden uitspraak heeft doen vervallen. Daarom verklaart het hof appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.