“
(…)
ten deze handelende:
a. ieder voor zich in privé;
b. een ieder voor zover deelnemende in de door de comparanten tezamen met hun vader (...) genoemde samenwerkingsvormen onder de naam “ [bedrijf 1] ”, en/of “ [bedrijf 2] ”. en/of “ [bedrijf 3] ”, en/of [bedrijf 4] ”en/of “ [bedrijf 5] ”, danwel onder welke benaming ook,
De comparanten verklaarden:
1. dat zij hetzij tezamen met hun vader (…), danwel voor zich, danwel in enige combinatie, al dan niet met hun voornoemde vader uitoefenen een handelsonderneming en de exploitatie van een marktbedrijf alsmede een verhuurbedrijf te [plaatsnaam] , ten doel hebbende het door gemeenschappelijke inspanning en verrichten van arbeid danwel op enige andere wettelijke wijze behalen van winst.
2. dat zij daartoe hun vermogen hebben tezamen gevoegd, zonder dat men weten kan welk deel of aandeel daarin feitelijk in volle omvang aan elk der voornoemde
deelnemers toebehoort.
3. dat ook door genoemde personen, al dan niet tezamen met hun voornoemde vader, danwel in enige andere combinatie, onroerende goederen zijn verworven en in
de toekomst kunnen worden verworven, zonder dat de kadastrale tenaamstelling eigendom aanduidend is voor wat betreft hun interne rechtsverhoudingen.
4. dat zij al zodanige bezittingen en de daarop rustende schulden, onder welke naam ook, beschouwen als hun gemeenschappelijk vermogen en hun gemeenschappelijke schulden, ongeacht op welke wijze deze zijn ontstaan of zullen ontstaan, zonder daarbij echter
een directe hoofdelijke aansprakelijkheid te willen bewerkstelligen.
5. dat zodanig gemeenschappelijk bezit waarvan niet bekend is voor welk deel een van de comparanten als bepaald deelgenoot is gerechtigd tot proces-risico’s kan leiden, welke de comparanten juist willen voorkomen, zoals deze kunnen ontstaan door huwelijk gevolgd door echtscheiding, overlijden, uittreding en/of opzegging of op andere wijze van beëindiging van het samenwerkingsverband, danwel op een tijdstip dat de rechten van een deelgenoot moeten worden bepaald.
6. dat het gewenst is een regeling te treffen dat in de sub 5 onvoorzienbare situaties het gemeenschappelijk vermogen zou kunnen worden aangesproken uit hoofde van het opeisen van een deel door een der comparanten, diens erfgenamen, wettelijk vertegenwoordiger,
danwel diens schuldeiser(s).
7. dat het tevens gewenst is een regeling te treffen omtrent het in bovenbedoelde onvoorzienbare situaties opeisen van het saldo van de respectievelijke kapitaalrekeningen der comparanten, zoals deze door de accountant in jaarrekeningen worden vermeld.
8. dat de comparanten daartoe bij deze akte een ieders “recht” of “aandeel” wensen te bepalen alsmede de wijze van afwikkeling van het saldo van ieders kapitaalrekening wensen vast te stellen.
(…)
Vervolgens verklaarden de comparanten, handelend als gemeld, dat elk hunner casu quo hun rechtsvertegenwoordiger, casu quo hun erfgenamen ten aanzien van ieders recht of aandeel, of onder welke benaming ook, nimmer meer rechten kan doen gelden dan het recht op een eenmalige uitkering van een bedrag in kontanten groot éénhonderd duizend gulden (f. 100.000,--) welk bedrag binnen zes maanden na het ontstaan van een der hiervoor sub 5 bedoelde situaties uitbetaald dient te zijn, dit onder afstanddoening van al zijn rechten en aanspraken, waarbij aan de voortzettende deelgenoten algehele volmacht wordt gegeven eventuele tenaamstellingen van registergoederen en niet-registergoederen in samenwerking met hun voornoemde vader, indien deze uiteraard nog in leven is, te hunnen name te doen stellen als gold dit een volledige scheiding en verdeling met afstanddoening van alle rechten om de herrekening of vernietiging daarvan te vorderen of in te roepen.
Ingeval de comparanten danwel hun rechtsopvolgers in gezamenlijk overleg tot een andere vaststelling van ieders aandeel zijn gekomen, zal het voorgaande buiten werking zijn gesteld.
(…)”.