Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“gelijk aan 1 maand huur € 650,00 incl. btw”en artikel 10.11 van de huurovereenkomst luidt:
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief Ibestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen tot 1 februari 2017 een kale huurprijs heeft gegolden van € 650,- per maand. Ter toelichting op die grief heeft zij aangevoerd dat de onderhandelingen hebben geleid tot overeenstemming over een kale huurprijs van € 550,-, dat de door [geïntimeerde] opgestelde huurovereenkomst een foutieve prijs vermeldde, dat zij om die reden de huurovereenkomst niet heeft ondertekend, dat zij zich steeds in contacten met [geïntimeerde] of diens vertegenwoordigers op het standpunt heeft gesteld dat een huurprijs van € 550,- gold, dat zij nimmer een betaling van € 650,- aan [geïntimeerde] heeft gedaan en dat de enige betalingen van die omvang door de gemeente zijn gedaan, die per abuis is uitgegaan van de veronderstelling dat [appellante] naast € 550,- ook per maand € 100,- aan voorschot aan servicekosten had te voldoen.
“dat [appellante] een huurovereenkomst heeft gesloten per 15 april 2014 (…) voor een bedrag van € 650,00 ter zake van huur en een bedrag van € 100,00 ter zake van een voorschot leveringen en diensten”waarna zij in reconventie vanwege vermeende gebreken een vordering heeft ingesteld tot vermindering van de huurprijs tot € 550,- per maand. Bij de comparitie van partijen heeft [appellante] vervolgens het standpunt ingenomen dat een huurprijs is overeengekomen van € 550,- per maand, vermeerderd met € 100,- aan servicekosten. In haar dagvaarding in hoger beroep heeft zij haar standpunt nogmaals bijgesteld door aan te voeren dat
“partijen een huurprijs [zijn] overeengekomen van € 550".Ter zake van het betalen van servicekosten zouden partijen hebben afgesproken
“dat [appellante] dienaangaande niets aan [geïntimeerde] diende te betalen, omdat [appellante] zelf zou zorgdragen voor de benodigde energie-aansluitingen.”Hoewel het een partij is toegestaan haar stellingname aan te passen en aan te vullen, mocht daarbij wel van [appellante] worden gevergd dat zij zou toelichten hoe een en ander zich verhield tot met name haar e-mailwisseling en haar handelwijze als voormeld. Die toelichting heeft zij niet gegeven. [appellante] heeft de door haar gestelde onderhandelingen met [B] , die voor haar [geïntimeerde] optrad, in welke onderhandelingen volgens haar een huurprijs van € 550,- is afgesproken, evenmin met feiten en omstandigheden toegelicht. Voorts is de stelling van [appellante] dat zij zich altijd in haar contacten met [B] , [C] (de zoon van [geïntimeerde] ) en de heer [D] (van het door [geïntimeerde] ingeschakelde incassobureau) op het standpunt stelde dat de huurprijs € 550,- bedroeg, niet met feiten onderbouwd. Die stelling is ook niet te rijmen met haar voormelde communicatie en handelwijze. [appellante] heeft daarmee haar verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zij zal daarom niet worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat tussen partijen een (kale) huurprijs van € 650,- geldt. Dit betekent dat de grief faalt.
grief 7komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing voorbij moet worden gegaan aan de stelling van [appellante] dat sprake is van zodanig ernstige gebreken dat daaruit een bevoegdheid zou (kunnen) voortvloeien tot opschorting van de betaling van (een gedeelte van) de huur. Ter toelichting daarop heeft [appellante] aangevoerd dat er na haar ingebruikname van de woning sprake was van lekkage, dat de badkamer half was afgewerkt, dat er problemen waren met de CV-ketel en dat zij last had van een boom in de tuin, en dat al deze klachten zijn gemeld, waartoe zij een e-mailbericht van 10 juni 2016 aan de toenmalige beheerder van [geïntimeerde] heeft overge-legd. Behoudens op haar klacht over de boom heeft [geïntimeerde] niets ondernomen, aldus [appellante] .
tenzijbedoelde uitzondering zich in dit geval voordoet, omdat zij niet (steeds) het juiste bedrag van de achterstand kende. De bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden aan de hand waarvan bepaald moet worden of de bedoelde uitzondering zich hier voordoet, rust op [appellante] .
grief 3, die zich keert tegen beslissing om de ontruiming van de woning te gelasten,
grief 4, die bezwaar maakt tegen de toewijzing van een bedrag van € 5.506,96 aan achterstallige huur en wettelijke rente ter zake en
grief 5, die ziet op de afwijzing van de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat de kale huurprijs € 550,- bedraagt, steunen enkel, gezien de op deze grieven gegeven toelichting, op de stelling dat tussen partijen een huurprijs geldt van € 550,-. Die stelling is hiervoor al gewogen en te licht bevonden, zodat deze grieven het lot delen van de eerste grief.
grief 6, die zich alleen keert tegen haar veroordeling in de proceskosten in conventie, geen zelfstandige betekenis en behoeft die grief geen afzonderlijke bespreking.