ECLI:NL:GHARL:2018:8518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
200.205.567/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil over eigendom van steeg naar ingesloten erf met betrekking tot erfdienstbaarheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een grensgeschil over de eigendom van een steeg die leidt naar een ingesloten erf. De appellanten, die eigenaar zijn van een woonhuis en een ingesloten erf, vorderen erkenning van hun eigendom van een strook grond in de steeg. De discussie draait om de vraag of de appellanten de volle eigendom van de steeg hebben of dat zij zich kunnen beroepen op een erfdienstbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten bij de levering van hun woonhuis in 1993 een erfdienstbaarheid van overpad hebben verkregen, maar dat deze erfdienstbaarheid is komen te vervallen toen zij de openbare weg via hun eigen terrein konden bereiken. De vordering van de appellanten is afgewezen, omdat zij niet konden aantonen dat zij de volledige eigendom van de steeg bezitten. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 25 september 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.205.567/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/137635 HA ZA 14-395)
arrest van 25 september 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudend te [A] ,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 april 2018 hier over. Naar aanleiding daarvan heeft op 16 augustus 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt is aan het ten behoeve van de comparitie overgelegde dossier toegevoegd. Het hof heeft arrest bepaald op basis van die stukken.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
[appellanten] is eigenaar van het registergoed aan het [a-straat] nummer 9 in [A] met het kadastrale nummer 3830 (woonhuis). Bij de levering van het woonhuis op
1 november 1993 is ten behoeve van dat perceel een erfdienstbaarheid van overpad gevestigd naar en van de [b-straat] . Bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid werd gebruik gemaakt van de op de afbeelding 2 in blauw en rood aangegeven steeg. [appellanten] c.s. zijn gezamenlijk ieder voor de onverdeelde helft eigenaars van het registergoed aan de [b-straat] , met het kadastrale nummer 3936 (ingesloten erf/tuin). Dat perceel is op
30 september 1999 aan hen geleverd, zoals aangegeven op de hieronder ingevoegde, aan de leveringsakte gehechte en door partijen gewaarmerkte kaart (afbeelding 1).
afbeelding 1. De lange, dunne strook betreft het linker deel van een steeg (op afbeelding 2 het blauwe deel) en is in de leveringsakte omschreven als toegangspad.
2.1.2
De strook maakt deel uit van perceel 3935, dat voor het overige naderhand eigendom is geworden van [geïntimeerden] c.s. (zie hierna). Omdat [appellanten] c.s. na de koop van perceel 3936 de openbare weg over hun eigen terrein konden bereiken (de steeg, althans een smal deel daarvan), is de onder 2.1.1 vermelde erfdienstbaarheid komen te vervallen. [appellanten] c.s. hebben de steeg onder meer gebruikt om met de auto vanaf de achterliggende percelen naar de [b-straat] te rijden.
2.1.3
[geïntimeerde1] is eigenaar van de registergoederen aan de [b-straat] nummers 1 en 5, met de kadastrale nummers 3935 en 3795 (loodsen) en van het registergoed aan de [b-straat] (ongenummerd), met het kadastrale nummer 3529 (berging/plein).
2.1.4
De hiervoor genoemde eigendomsverhoudingen zijn op afbeelding 2 schematisch weergegeven.
afbeelding 2. De eigendommen van [appellanten] c.s. zijn blauw, die van [geïntimeerde1] zijn geel. Het deel van de steeg waarvan de eigendom ter discussie staat is rood.
2.1.5
Het oorspronkelijk perceel 3217 is opgesplitst in 3828, 3829 en 3830. Perceel 3828 is daarna opgesplitst in 3935 ( [geïntimeerde1] , uitgezonderd de blauwe strook) en 3936 ( [appellanten] c.s.). Dat laatste perceel is het ingesloten erf (tuin), dat alleen via 3830 (de woning van [appellanten] c.s.) of de steeg bereikt kan worden.
2.1.6
Aan de leveringsakten van de percelen 3795 en 3529 aan [geïntimeerde1] zijn geen tekeningen gehecht. Die akten beschrijven het geleverde als
de garage met ondergrond, erf en verder aan- en bijbehoren(3795) respectievelijk
twee werkplaatsen met erf en grond(3529).
2.1.7
Het kadaster heeft op vragen van de rechtbank in een op 31 mei 2016 gedateerd rapport geconcludeerd dat de steeg onderdeel is van de percelen 3935 enerzijds en van de percelen 3795 en 3529 anderzijds. De lange dunne strook op de tekening bij de leveringsakte van 3936 aan [appellanten] c.s. (blauw op afbeelding 2) is een gedeelte van perceel 3935. De breedte van die strook (van de grens tot de oostgevel van de loods, staande op perceel 3935) is aan de noordkant 0,85 meter en aan de zuidkant 0,65 meter, aldus het kadaster. Ter toelichting heeft het kadaster in een brief van 25 april 2016 geschreven dat een grensreconstructie wordt uitgevoerd aan de hand van relazen van bevindingen.
De eiswijziging
2.2
[appellanten] c.s. hebben hun eis gewijzigd. Tegen die wijziging als zodanig - die onder meer ziet op vorderingen die in eerste aanleg zijn ingetrokken - hebben [geïntimeerden] c.s. geen bezwaar gemaakt. Omdat de wijzigingen ook niet in strijd komen met de regels van een goede procesorde, zal het hof op grond van de gewijzigde vordering arrest wijzen.
De grieven
Inleiding
2.3
De rechtbank heeft op vordering van [geïntimeerden] c.s. in de oorspronkelijke conventie kort gezegd voor recht verklaard dat [appellanten] c.s. eigenaar zijn geworden van de lange dunne strook grond die in afbeelding 1 is gearceerd en door het kadaster is uitgemeten. Het eindvonnis treedt ten aanzien van de eigendom van de strook in de plaats van een mogelijk benodigde notariële akte. [geïntimeerden] c.s. zijn onder verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan verwijdering van het ter plaatse aanwezige hek voor zover dat zich op die strook bevindt. De rechtbank heeft [appellanten] c.s. op hun beurt, ook onder verbeurte van een dwangsom, verboden de steeg (voor het overige) te betreden met een gemotoriseerd voertuig. Verder zijn de vorderingen afgewezen.
2.4
Het hoger beroep richt zich tegen de vonnissen van 4 februari 2015, 8 juli 2015,
2 december 2015 en 7 september 2016. De grieven richten zich niet tegen het tussenvonnis van 4 februari 2015 of dat van 2 december 2015, zodat [appellanten] c.s. in hun hoger beroep tegen deze vonnissen niet kunnen worden ontvangen.
2.5
De grieven spitsen zich toe op het gebruik van de (gehele) steeg door [appellanten] c.s. Die grieven lenen zich voor de volgende thematische behandeling.
De vraag of de gehele steeg aan [appellanten] c.s. is geleverd
2.6
Tot aan de comparitie bij het hof stond in dit geschil vier jaar lang de vraag centraal of [appellanten] c.s. in 1999, toen perceel 3936 aan hen werd geleverd, eigenaars zijn geworden van de gehele steeg, en niet slechts van het door het Kadaster uitgemeten deel daarvan (de dunne strook). Ter zitting hebben zij het standpunt dat de gehele steeg aan hen is geleverd echter prijsgegeven.
2.7
De erkenning dat indertijd door [B] , de rechtsvoorganger van [appellant] , slechts 'de helft' van de steeg aan [appellanten] c.s. is geleverd, is in overeenstemming met de tekening die deel uitmaakt van de leveringsakte. Die tekening levert van de omvang van de eigendomsoverdracht dwingend bewijs op. Meer dan het daarop aangegeven stuk grond heeft [B] niet aan [appellanten] c.s. kunnen leveren. Het oude perceel 3828 is immers op enig moment opgedeeld in de percelen 3935 en 3936. Tezamen met de dunne strook die behoorde bij 3935 is door [B] perceel 3936 aan [appellanten] c.s. geleverd. Uit niets blijkt dat [B] beschikkingsbevoegd was ten aanzien van het deel van de steeg dat het kadaster aan 3795 en 3529 toeschrijft.
2.8
Nu [appellanten] c.s. de berekeningen van het kadaster en de daarop gegeven toelichting ten aanzien van de afmetingen van de strook grond die wel is geleverd niet gemotiveerd hebben bestreden, falen de grieven voor zover die zien op de gepretendeerde eigendom van een groter deel van de steeg dan de aan hen geleverde dunne strook van perceel 3935.
De vraag of ten gunste van perceel 3936 een erfdienstbaarheid bestaat ten aanzien van de hele steeg
2.9
Naar het hof begrijpt, voeren [appellanten] c.s. (inmiddels primair) aan dat op het deel van de steeg dat op de tekening in het rood is aangegeven een erfdienstbaarheid rust. Zij onderbouwen dat met de stelling, kort gezegd, dat zij al vanaf 1993 gebruik hebben gemaakt van de gehele breedte van de steeg. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld, kan uit dat enkele gebruik echter niet, door verjaring, een erfdienstbaarheid voortvloeien ten aanzien van de strook die [appellanten] c.s. niet in eigendom toebehoort. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank ter zake over en maakt die tot de zijne. Ook in dit opzicht falen de grieven.
Wederkerige erfdienstbaarheid?
2.1
[appellanten] c.s. betogen dat partijen elkaar in een wurggreep houden en dat om die reden een wederkerige erfdienstbaarheid dient te worden vastgesteld. Het hof heeft al overwogen dat van enige voor dit geschil relevante erfdienstbaarheid op dit moment geen sprake is. Voor zover is bedoeld dat het hof zelfstandig zou moeten bepalen dat zowel [appellanten] c.s. als ook [geïntimeerden] c.s. over de gehele breedte van de steeg kunnen komen en gaan van en naar de openbare weg en dat een dergelijke wederkerige erfdienstbaarheid moet worden ingeschreven in het Kadaster, dient het oordeel te luiden dat een dergelijke vordering geen steun vindt in het recht. De grieven zijn in dit opzicht vergeefs voorgedragen.
Betredingsverbod
2.11
[appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerden] c.s. bij herhaling de vrijheid voelen om zonder enige belemmering te komen en te gaan van en naar de openbare weg via het gedeelte van de steeg dat aan [appellanten] c.s. toebehoort. Zij vragen om die reden een betredingsverbod op straffe van het verbeuren van een dwangsom indien en voor zover de bestreden vonnissen voor wat betreft de overige punten in stand blijven. Dat [geïntimeerden] c.s. het eigendomsrecht van [appellanten] c.s. op onrechtmatige wijze schenden, is echter niet deugdelijk onderbouwd. Uit de foto's die zijn overgelegd blijkt daar niet van, en ook overigens zijn ter ondersteuning geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd. Daarom kunnen de grieven in zoverre geen doel treffen. Bovendien ontbreekt een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod.
Begroeiing
2.12
[appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerden] c.s. overhangende takken niet terugsnoeien en (of) teruggesnoeid houden. De coniferenstruiken van [geïntimeerden] c.s. groeien en bloeien volgens [appellanten] c.s. inmiddels weer weelderig, ondanks in eerste aanleg gedane toezeggingen. Van de zijde van [geïntimeerden] c.s. wordt echter ontkend dat dit tot enige overlast aan de zijde van [appellanten] c.s. leidt. Ook hier geldt dat op basis van de overgelegde foto's niet blijkt van schending van de onderhoudsverplichting door [geïntimeerden] c.s. van zodanige aard en omvang, dat daarmee de gevorderde veroordeling zou zijn gerechtvaardigd. Daarom, en omdat ook hier een voldoende specifiek bewijsaanbod ontbreekt, stranden de grieven ter zake.
Conclusie
2.13
In aanvulling op het voorgaande bevatten de grieven geen herkenbare klachten tegen de overwegingen of beslissingen van de rechtbank of een deugdelijke onderbouwing van enige vordering die voor het eerst in hoger beroep ter beoordeling voorligt. Alle grieven falen om die reden. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellanten] c.s. is de proceskosten van het hoger beroep (tariefgroep II, 2 punten).

3.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 4 februari 2015 en 2 december 2015;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
7 september 2016;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.