In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2014. Belanghebbende had een aanslag ontvangen, waarbij belastingrente was berekend en een verzuimboete was opgelegd. De Inspecteur had de aanslagen verminderd, maar de boete in stand gelaten. Belanghebbende stelde dat zij meer rente had betaald dan in de aanslag was meegenomen en dat de verzuimboete onterecht was opgelegd.
Tijdens de zitting op 22 augustus 2018 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat zij een achtergestelde lening had afgesloten en dat de Inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de door haar betaalde rente. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zij meer rente had betaald dan het bedrag dat al in aanmerking was genomen. Daarnaast werd vastgesteld dat belanghebbende in verzuim was door haar aangifte te laat in te dienen, wat de opgelegde verzuimboete rechtvaardigde.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 september 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.