ECLI:NL:GHARL:2018:8502

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
17/00912 en 17/00913
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot belastingrente en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2014. Belanghebbende had een aanslag ontvangen, waarbij belastingrente was berekend en een verzuimboete was opgelegd. De Inspecteur had de aanslagen verminderd, maar de boete in stand gelaten. Belanghebbende stelde dat zij meer rente had betaald dan in de aanslag was meegenomen en dat de verzuimboete onterecht was opgelegd.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2018 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat zij een achtergestelde lening had afgesloten en dat de Inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de door haar betaalde rente. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zij meer rente had betaald dan het bedrag dat al in aanmerking was genomen. Daarnaast werd vastgesteld dat belanghebbende in verzuim was door haar aangifte te laat in te dienen, wat de opgelegde verzuimboete rechtvaardigde.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 september 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 17/00912 en 17/00913
uitspraakdatum:
25 september 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017, nummers LEE 17/152 en LEE 17/153, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Het bedrag van de boete heeft hij in stand gelaten.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief met dagtekening 28 februari 2015 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2014. Volgens de in beginsel van toepassing zijnde Beconregeling zou volgens een tot de stukken van het geding behorende schermuitdraai van de Belastingdienst uitstel voor het indienen van de aangifte worden verleend tot 1 mei 2016, maar die regeling is voor deze aangifte geblokkeerd, omdat voor het voorafgaande jaar niet tijdig aangifte was gedaan. Er werd uitstel verleend tot 1 september 2015. Bij brief van 29 september 2015 is aan belanghebbende een herinnering gezonden en bij brief van 28 oktober 2015 een aanmaning. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende een termijn tot 11 november 2015 gesteld om aangifte te doen. Op 12 februari 2016 is de aangifte door de Inspecteur ontvangen.
2.2.
Belanghebbende woont samen met [A] . Zij is ondernemer. In haar balans voor het jaar 2014 maakte zij melding van een bedrijfsschuld aan een kredietinstelling van € 140.305 en een totaalbedrag aan kortlopende schulden van € 195.431. Als kosten van schulden en rentelasten vermeldde zij een bedrag van € 10.988.
2.3.
Blijkens een tot de stukken van het geding behorend jaaroverzicht van de ING-Bank heeft belanghebbende in 2014 een bedrag van € 10.391,93 aan zakelijke rente betaald.
2.4.
De aanslag in de IB/PVV is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 344. Na door belanghebbende tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd ter zake van de thans niet meer in geschil zijnde hoogte van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of bij de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 voldoende rekening is gehouden met door belanghebbende betaalde rente en of de verzuimboete terecht is opgelegd, welke beide vragen door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend worden beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt dat zij een achtergestelde lening heeft gesloten met [A] , op grond waarvan zij in 2014 aan rente een bedrag van € 2.400 heeft betaald, waarvan zij in haar aangifte geen melding had gemaakt en dat daarom bij de aanslagregeling niet in aanmerking is genomen. Dit geldt eveneens voor het bedrag aan zakelijke rente, betaald aan de ING-Bank. Voorts stelt zij dat de bedragen van de belastingrente en de verzuimboete dienen te worden verminderd in geval van vermindering van het bedrag van de belasting.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Blijkens het jaaroverzicht van de ING-Bank heeft belanghebbende in 2014 een bedrag van € 10.391,93 aan zakelijke rente betaald. Zij heeft haar door de Inspecteur betwiste stelling dat zij in dat jaar meer bedragen aan rente heeft betaald met geen enkel bewijsmiddel onderbouwd. Het Hof acht daarom door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die rente meer heeft bedragen dan het bij de vaststelling van de aanslag reeds in aanmerking genomen bedrag van € 10.988.
4.2.
Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, ingevolge het bepaalde in artikel 67a van de AWR een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
4.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, derde lid, van de AWR na afloop van de verlengde termijn aangemaand om uiterlijk 11 november 2015 haar aangifte in te dienen. Belanghebbende heeft haar aangifte eerst op 12 februari 2016 ingediend, en was derhalve in verzuim.
4.4.
Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur de verzuimboete terecht opgelegd. Het Hof acht het bedrag van de opgelegde boete, gelet op de ernst van het beboete feit en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
25 september 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 september 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.