ECLI:NL:GHARL:2018:8467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
200.232.881/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door gebrek aan communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader en moeder, die in een affectieve relatie waren, hebben samen een dochter, geboren in 2006. Bij beschikking van de rechtbank Groningen in 2010 zijn zij gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De moeder heeft in 2017 verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat de vader heeft betwist. De rechtbank heeft in haar beschikking geoordeeld dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast moest worden, omdat er onvoldoende communicatie tussen de ouders was om gezamenlijk gezag uit te oefenen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader zijn grief heeft ingediend tegen de beslissing van de rechtbank. De vader stelde dat hij bereid was om te werken aan de communicatie, maar het hof heeft vastgesteld dat hij zich passief opstelde en niet voldoende betrokken was bij de zorg voor de minderjarige. De moeder heeft wel pogingen gedaan om de communicatie te verbeteren, maar deze zijn niet succesvol gebleken. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag, omdat er geen aanvaardbaar niveau van communicatie tussen de ouders is.

De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen ouders voor gezamenlijk gezag en de noodzaak om in het belang van het kind te handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.881/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/175861 / FA RK 17-1323)
beschikking van 20 september 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.H. Jansen te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Arnold te Leek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 februari 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. E.H. Jansen van 23 februari 2018 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is, gelet op het bepaalde in artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening over de zaak te geven. Zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2018 plaatsgevonden. De moeder is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Arnold. De vader heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jansen.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad is [in] 2006 geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 12 oktober 2010 zijn partijen gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 3 mei 2017, heeft de moeder verzocht het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [de minderjarige] te beëindigen en de moeder voortaan alleen te belasten met het gezag..
3.4
De vader heeft op 28 september 2017 een verweerschrift ingediend.
3.5
In de bestreden beschikking is, overeenkomstig het advies van de raad ter zitting van de rechtbank, bepaald dat de moeder voortaan alleen is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, - zo begrijpt het hof - opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat een wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De rechtbank vindt dat er voldoende is gebleken dat de moeder de afgelopen jaren pogingen heeft gedaan om de voor gezamenlijke uitoefening van het gezag noodzakelijke communicatie tussen partijen tot stand te brengen maar dat dit niet is gelukt. De verklaring van de vader dat hij geen berichten van de moeder heeft ontvangen, wat daar verder van zij, maakt dat volgens de rechtbank niet anders. De vader laat niet blijken dat hij invulling wil geven aan een gezamenlijke uitoefening van het gezag en de moeder is daardoor op problemen gestuit bij het nemen van beslissingen over [de minderjarige] . De omstandigheid dat de vader en zijn advocaat niet ter zitting zijn verschenen bevestigt dit beeld. Daarom heeft de rechtbank de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.3
De vader kan zich niet vinden in de beoordeling van de rechtbank. Zijn grief en de daarop gegeven toelichting strekt tot betoog dat er onvoldoende grond bestaat om het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] te beëindigen. De vader erkent dat hij zich terughoudend opstelt maar hij doet dat om [de minderjarige] de ruimte te geven. Er zijn volgens de vader nog mogelijkheden om te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders.
5.4
De grief faalt. Het hof kan zich na eigen onderzoek vinden in de beoordeling van de rechtbank in de bestreden beschikking. De vader heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat hij daadwerkelijk invulling zal geven aan de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . De vader stelt zich al geruime tijd passief op en stelt andere prioriteiten. Tekenend is dat hij in hoger beroep niet ter zitting is verschenen. De vader schermt zich af voor communicatie met de moeder (en [de minderjarige] ) en dat heeft geleid tot problemen bij onder meer de aanvraag van een identiteitskaart voor [de minderjarige] . Zijn toestemming was daarvoor nodig maar de vader reageerde niet op e-mails. Pas na de bestreden beschikking is de identiteitskaart verstrekt. Nog steeds, zo staat als onvoldoende weersproken vast, reageert hij niet op berichten van de moeder. Doordat de moeder inmiddels alleen het gezag uitoefent is de schoolkeuze voor [de minderjarige] soepel verlopen.
5.5
Voor gezamenlijke uitoefening van het gezag is ten minste een aanvaardbaar niveau van communicatie nodig of concreet zicht daarop, zodanig dat in overleg tussen de ouders afspraken (zullen) kunnen worden gemaakt en gezamenlijk tot beslissingen kan worden gekomen over de minderjarige. Daar is hier -onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen- niet aan voldaan. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat er geen basis is voor gezamenlijke uitoefening van het gezag en dat, wijziging van het gezag, in die zin dat alleen de moeder met het gezag over [de minderjarige] zal zijn belast, in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het betoog van de vader dat partijen met behulp van een professionele derde nog aan hun communicatie zouden kunnen werken leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op voornoemde, structureel getoonde passieve houding van de vader, (mede) waardoor een ONS-traject in 2012 is gestrand, heeft het hof er geen vertrouwen in dat dit (op korte termijn) tot verbetering van de situatie voor [de minderjarige] zal leiden.
5.6
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de vader geen doel treft. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen, nu het een familierechtelijke procedure betreft over de dochter van partijen.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
7 november 2017 waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, voorzitter, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 20 september 2018 in het openbaar uitgesproken.