Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
heeft een afgeronde MBO-opleiding verpleegkunde. Van 1 april 2013 tot 1 juli 2015 heeft zij een onderneming in thuiszorg te Nijmegen geëxploiteerd. Na de beëindiging van deze onderneming en de relatie met haar toenmalige partner is [appellante] met haar twee kinderen bij haar moeder in [geboorteplaats] gaan wonen. In november 2016 is zij met de kinderen en zwanger van haar derde kind teruggekeerd in Nederland.
[appellante] ontvangt van de gemeente Berg en Dal een uitkering ingevolge de Participatiewet.
In het kader van een trajectplan van de gemeente Berg en Dal heeft zij zich op 14 mei 2018 ingeschreven voor het tweede studiejaar 2018/2019 van de vierjarige deeltijdopleiding Sociaal Juridische Dienstverlening bij Saxion Parttime School te Deventer (hierna: Saxion).
loopt van 3 september 2018 tot 15 juli 2019 24 uur per week stage bij de afdeling Bureau nieuwe Klanten van de gemeente Nijmegen.
Sinds 19 juni 2017 maakt [appellante] gebruik van budgetbeheer bij PLANgroep Berg en Dal.
3.2 De totale schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens de bij het Verzoekschrift Wsnp ex art. 284 Fw van 18 mei 2018 gevoegde crediteurenlijst bijna € 77.000,-.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer:
- een (fraude-)schuld aan de gemeente Den Haag van € 5.253,46 (ontstaan in/omstreeks juni
2013);
- een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 4.184,- (waaronder kindgebonden budget
van € 771,- over 2014 en € 2.329,- over 2015 en Zorgtoeslag van € 1.032,- over 2016);
- een schuld aan NS Reizigers van € 2.186,- (ontstaan op 1 januari 2014);
- een schuld aan Nuon van € 2.340,70 (ontstaan op 1 januari 2014) en
- een schuld aan de gemeente Berg en Dal van € 5.917,80 (ontstaan op 11 januari 2017).
Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft er wel oog voor dat [appellante] aan haar toekomst werkt, maar daarbij lijkt zij de belangen van haar schuldeisers niet mee te wegen. Als [appellante] nu zou worden toegelaten en over drie jaar klaar is met de opleiding en (hopelijk) een goed betaalde baan kan gaan vervullen, zou de (reguliere) termijn van de schuldsaneringsregeling juist zijn verstreken en zullen de schuldeisers dus geen enkel profijt meer hebben van het rendement van die opleiding, terwijl [appellante] die opleiding zou hebben gevolgd in de periode dat zij maximaal moet sparen voor de schuldeisers en die opleiding ten koste gaat van haar verdiencapaciteit in die periode. [appellante] zou naast haar opleiding waarschijnlijk slechts hooguit één dag in de week betaald werk kunnen verrichten.
Het ligt op de weg van [appellante] aannemelijk te maken dat zij bereid is haar verdiencapaciteit (zij heeft tenslotte een diploma van MBO-verpleegkundige) tijdens het schuldsaneringstraject aan te wenden om zoveel mogelijk inkomsten te genereren voor de schuldsaneringsboedel.
Ook in hoger beroep is komen vast te staan dat [appellante] zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt conform de regels van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Als eerste geldt dat [appellante] sinds kort 24 uur per week stage loopt bij de gemeente Nijmegen en dat zij volgens haar ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring om die reden uitsluitend op de woensdagen en de vrijdagen inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Verder wordt [appellante] naar eigen zeggen beperkt in haar mogelijkheden om betaald werk te verrichten door de leeftijd van haar jongste kind (ruim anderhalf jaar). Naar het oordeel van het hof is hiermee het verwezenlijken van een fulltime werkweek door [appellante] in feite al onmogelijk.
Dat [appellante] volgens de door haar in hoger beroep overgelegde map ‘Sollicitaties Budgetbeheer’ en een ‘Sollicitatieoverzicht 2018’ al lange tijd actief op zoek is naar betaalde parttime en fulltime (leer-)banen (opvallend is dat bij géén van de vermelde functies vacatureteksten, sollicitatiebrieven/mailberichten en/of eventuele reacties/afwijzingen van werkgevers zijn gevoegd), neemt de twijfels dat [appellante] met de gegeven beperkingen van dit moment zal kunnen voldoen aan de kernverplichting in de schuldsaneringsregeling om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven niet weg.
Daar komt bij dat ook in het geval zich voor [appellante] een gelegenheid aandient om fulltime werk te gaan verrichten en aannemende dat zij de stage bij de gemeente Nijmegen tussentijds kan eindigen (dit staat niet vast), dat werk volgens punt 3.4 van de tussen haar en Saxion gesloten onderwijsovereenkomst zal moeten voldoen aan de door Saxion te beoordelen eisen. Uit de overige informatie van Saxion blijkt dat (full time) werk zal moeten plaatsvinden op HBO-niveau of dat een werkgever [appellante] de gelegenheid zal moeten bieden om te werken aan opdrachten op HBO-niveau dan wel dat er collega’s zijn met hbo werk- en denkniveau die [appellante] kan consulteren op onderwerpen op thema’s die relevant zijn voor de opleiding en het beroepenveld. Deze randvoorwaarden acht het hof dermate beperkend dat [appellante] realiter niet aan haar in de schuldsaneringsregeling geldende sollicitatieplicht zal kunnen voldoen. In het bijzonder geldt dat zij niet een (maximaal) inkomen als verpleegkundige zal kunnen (willen) verwerven, waarover hierna meer.
Zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, is [appellante] vrij in het maken van haar keuzes, maar tegenover haar belangen staan de belangen van haar schuldeisers die voor een aanzienlijk totaalbedrag aan schulden van haar te vorderen hebben en die recht hebben op een zo groot mogelijk deel van hun vordering.
In dat licht bezien zet het hof ook vraagtekens bij de keuze van [appellante] om zich niet beschikbaar te stellen voor werkzaamheden als MBO-verpleegkundige. [appellante] heeft immers een afgeronde opleiding en beschikt over werkervaring. Bovendien is er veel vraag naar verpleegkundigen. Dat [appellante] volgens eigen zeggen als verpleegkundige beperkt inzetbaar zal zijn vanwege de zorg voor met name haar jongste kind, acht het hof niet aannemelijk.
Reeds op grond van het voorgaande kan [appellante] niet tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
Het voorgaande is een reden temeer om [appellante] de toelating tot de schuldsaneringsregeling te onthouden.