Uitspraak
[appellante],
advocaat: mr. A. Noest, kantoorhoudend te Lisserbroek,
Castelein & Basmaci,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
‘
Overwegende dat:(…)(D)Partijen op 16januari 2014 een overeenkomst van opdracht en een side letter op deze overeenkomst van opdracht hebben gesloten;
‘Duur individuele opdracht: afgerond op 31 januari 2015Omschrijving werkzaamheden: De reden voor de opdracht is dat de theoretische uitwerking van individuele opdracht 2 opdrachtgever onvoldoende inzicht geeft of het door opdrachtnemer voorgestelde prestatiemanagementsysteem praktisch en functioneel is.
‘Door de radiostilte krijg ik niet de idee dat werkzaamheden die ik deze week kom verrichten volgens de overeengekomen voorwaarden ook betaald zullen worden, dat is de reden dat ik voordat ik jou gesproken heb geen opdrachten zal verrichten. In deze word ik benadeeld. Immers heb ik een opdrachtgarantie van minimaal 8 uren in de week, welke mij zonder voortgang in deze situatie, vrijwel onmogelijk worden gemaakt. (…)’
[appellante] gestelde aanvullende eisen vervat in de brief van 23 februari 2015 af en sommeerde zij [appellante] de individuele opdracht nr. 8, zoals overeengekomen op
19 november 2014 na te komen:
(…) Uw cliënte is niet verplicht om nieuwe individuele opdrachten te accepteren, maar de reeds overeengekomen individuele opdrachten kan en dient zij af te ronden. Wanneer mag cliënte uw cliënte weer op haar kantoor verwachten voor het verrichten van werkzaamheden?’
‘In reactie op uw schrijven dd. 19 maart 2015 stuur ik u deze brief. Uw cliënte gaat op geen enkel wijze in op mijn brief van 13 februari 2015 waarin expliciet aan haar is verzocht of zij zich beschikbaar hield voor het verrichten van werkzaamheden. (…) Cliënte betwist dat uw cliënte gerechtigd is om de overeenkomst op grond van artikel 9.1d te beëindigen. Het is onjuist dat er sprake is van een onveilige en onacceptabele situatie en dat cliënte weigert uw cliënte nieuw werk te geven. Uw cliënte dient echter hiervoor op het kantoor van cliënte te verschijnen en te werken (…)Namens cliënte kan ik uw cliënte een eenmalig voorstel doen, inhoudende dat de raamovereenkomst per direct eindigt en partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting, zogeheten gesloten beurzen (…) Indien uw cliënte niet instemt is zij, zoals gezegd, welkom op het kantoor van cliënte om conform de raamovereenkomst en de daarbij behorende individuele opdrachten werkzaamheden te verrichten (…)’.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
(primair) te verklaren voor recht dat zij de raamovereenkomst rechtsgeldig op 19 maart 2015 heeft opgezegd en beëindigd en Castelein & Basmaci te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 28.160,00 op grond van artikel 9.1 sub d van de raamovereenkomst;
(subsidiair) te verklaren voor recht dat de raamovereenkomst van opdracht tussen partijen op 8 april 2015 door een opzegging van Castelein & Basmaci is geëindigd en Castelein & Basmaci te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 14.080,00 op grond van artikel 9.3 van de raamovereenkomst;
(meer subsidiair) de raamovereenkomst alsnog te ontbinden op grond van ernstige tekortkomingen in de nakoming door Castelein & Basmaci en de schade van [appellante] ex art 6:97 BW te begroten;
een en ander te vermeerderen met rente en met veroordeling van Castelein & Basmaci in de proceskosten.
€ 264,69 ter zake van een ten behoeve van de vader van [appellante] gegeven advies, een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
[appellante] dienen te worden afgewezen behoudens de gevorderde en door de rechtbank op een bedrag van € 1.858,56 begrote vergoeding over de periode dat [appellante] zich terecht heeft beroepen op haar opschortingsrecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] zich tot 25 februari 2015 mocht beroepen op een opschortingsrecht wegens het uitblijven van betaling van haar facturen, maar dat zij niet gerechtigd was de overeenkomst op grond van artikel 9.1d van de raamovereenkomst te beëindigen wegens het niet nakomen door Castelein & Basmaci van de nadere voorwaarden die [appellante] eenzijdig had gesteld.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Castelein & Basmaci de raamovereenkomst op 8 april 2015 rechtsgeldig hebben beëindigd omdat [appellante] zonder ingebrekestelling in verzuim was komen te verkeren doordat zij uitdrukkelijk had medegedeeld dat zij niet op kantoor zou terugkeren. De rechtbank heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van de kosten van genoemd advies ad € 264,69 en – omdat partijen het er kennelijk over eens zijn dat bij onregelmatige of onjuiste opzegging toepassing dient te worden gegeven aan de regeling vervat in artikel 9.3 van de raamovereenkomst – de vergoeding op grond van art. 9.3 ad € 12.480,- te vermeerderen met rente. Daarnaast is [appellante] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie alsmede in de nakosten veroordeeld. Voor het overige is de vordering van Castelein & Basmaci afgewezen.
4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
Onderdeel van die afspraken was dat [appellante] haar werkzaamheden op kantoor zou verrichten (artikel 5.1) en dat Castelein & Basmaci de facturen van [appellante] binnen 14 dagen zou voldoen, behoudens voor zover zij tegen een factuur schriftelijk bezwaar had gemaakt (artikel 6.2).
Voor zover zij stelt dat Basmaci zich na het sluiten van de raamovereenkomst schuldig heeft gemaakt aan intimiderend gedrag waardoor een onveilige werksituatie zou zijn ontstaan, overweegt het hof dat [appellante] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot dat oordeel te kunnen komen. Zij heeft daartoe immers niet meer gesteld (mvg nrs 35 en 36) dan dat Basmaci in een telefonisch onderhoud van 10 februari 2015 en in een gesprek op 11 februari 2015 onaangename woorden jegens haar heeft gebezigd.
Basmaci heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep verklaard dat partijen op 11 februari 2015 wel een emotioneel gesprek hebben gevoerd, maar hij heeft ontkend dat hij de door [appellante] genoemde woorden in de mond heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat tijdens het – kennelijk verhitte – gesprek tussen partijen op 11 februari 2015 mogelijk onaangename woorden zijn gevallen niet rechtvaardigt dat [appellante] vervolgens (ook na 25 februari 2015) niet meer op kantoor verscheen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] niet heeft gegriefd tegen de volgende overweging van de rechtbank (in r.o. 4.16 van het bestreden vonnis):
‘Dat tussen partijen een gespannen situatie is ontstaan wil de rechtbank aannemen, maar Voogel[ [appellante] , toevoeging hof]
miskent haar eigen rol daarin, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de ontstane situatie volledig voor rekening en risico van Castelein & Basmaci dient te komen.’Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] op de door haar in de memorie van grieven onder 73 genoemde gronden na 25 februari 2015 geen beroep meer toekwam op een opschortingsrecht. Evenmin leverde een en ander voor [appellante] een opzeggingsgrond als bedoeld in van artikel 9.1d van de raamovereenkomst op. De door haar bij brief van
19 maart 2015 gedane opzegging was dan ook niet rechtsgeldig.
Gehoudenheid om na 25 februari 2015 werkzaamheden op kantoor te verrichten?
a. geen sprake was van een arbeidsovereenkomst:
b. zij op grond van de raamovereenkomst niet gehouden was uren af te nemen;
c. er vanaf 1 februari 2015 geen werk meer voorradig was en Castelein & Basmaci weigerde haar van nieuw werk te voorzien.
‘(…) Los van het feit dat die schade niet wordt onderbouwd, was de lopende opdracht (opdracht 8) absoluut geen spoedeisende opdracht. Er lagen geen deadlines zoals uw cliënt suggereert. Het werk kan in beginsel nog steeds worden afgerond, zonder nadelige gevolgen voor uw cliënt.
20 februari 2015 gesommeerd haar verplichtingen uit de overeenkomst binnen zeven dagen na dagtekening van genoemd schrijven na te komen. Zoals in dit hoger beroep vaststaat, mocht [appellante] zich tot en met 25 februari 2015 op haar opschortingsrecht beroepen wegens het uitblijven van betaling van haar facturen, zodat zij voor die datum niet aan genoemde sommatie behoefde te voldoen.
2 maart 2015 en 9 maart 2015 werd herhaald dat [appellante] nog slechts op basis van voorschot wilde werken.
De advocaat van Castelein & Basmaci heeft vervolgens bij brief van 16 maart 2015 te kennen gegeven van Castelein & Basmaci niet instemde met die aanvullende voorwaarden. Zij heeft [appellante] , onder verwijzing naar de eerdere correspondentie, waaronder de sommatie van 20 februari 2015, verzocht om aan te geven of zij zich beschikbaar hield voor werkzaamheden en haar gesommeerd de verplichtingen uit de individuele opdracht na te komen. Ook aan die sommatie gaf [appellante] geen gevolg. Evenmin gaf zij, desgevraagd, aan bereid te zijn haar werkzaamheden op kantoor te verrichten, waartoe zij op grond van de raamovereenkomst en de individuele opdracht gehouden was. In de brief van 19 maart 2015 liet haar advocaat aan de advocaat van Castelein & Basmaci daarentegen weten dat niet van [appellante] gevraagd kon worden
‘dat zij ook maar één voet bij uw cliënte over de drempel zet’.In dezelfde brief werd aangegeven dat [appellante] de overeenkomst beëindigde op grond van artikel 9.1 sub d.
Naar het oordeel van het hof blijkt dat ook nergens uit. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Een ingebrekestelling dient ertoe de schuldenaar een redelijke termijn te gunnen zijn verplichtingen alsnog na te komen. Gelet op de gevoerde correspondentie was het [appellante] voldoende duidelijk dat Castelein & Basmaci van haar verlangde – en haar sommeerde – om de uit raamovereenkomst en de individuele opdracht 8 voortvloeiende verplichting om op kantoor werkzaamheden te verrichten, na te komen. Gezien de hiervoor onder 4.5 geschetste achtergrond had zij daar ook goede redenen voor. [appellante] heeft in de correspondentie echter telkenmale – laatstelijk uitdrukkelijk bij brief van haar advocaat van 31 maart 2015 – te kennen gegeven dat zij niet op kantoor zou verschijnen.
Het hof stelt vast dat
nietis gegriefd tegen dat deel van r.o. 4.16 van het vonnis, waar de rechtbank overweegt:
‘Partijen zijn het er kennelijk over eens dat bij onregelmatige of onjuiste opzegging toepassing dient te worden gegeven aan de regeling vervat in artikel 9.3 van de raamovereenkomst.’Dat brengt mee dat ook het hof daarvan uit dient te gaan.
[appellante] voert in dit verband slechts aan dat zij ‘billijkheidshalve’ niet aan de uit dat artikel voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding kan worden gehouden. Zij noemt in dat verband het gedrag van Basmaci en verzoekt het hof om, in het geval ook het hof van oordeel is dat zij haar stelling op dat punt onvoldoende heeft onderbouwd, haar toe te laten tot bewijslevering. Zoals hiervoor in r.o. 4.7 al is overwogen, is voor bewijslevering slechts plaats als er sprake is van voldoende onderbouwde stellingen. Dat is niet aan de orde.
5.De slotsom
€ 2.148,-(2 punten x tarief II € 1.074,-)
6.De beslissing
13 juli 2016;