ECLI:NL:GHARL:2018:8386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
200.200.788/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raamovereenkomst en onveilige werksituatie: rechtsgeldige opzegging en schadeplichtigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Castelein & Basmaci Accountants Adviseurs B.V. over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een raamovereenkomst. De overeenkomst, die op 6 januari 2014 was gesloten, eindigde van rechtswege op 31 december 2015. [Appellante] stelde dat de werksituatie onveilig was en dat zij daarom de overeenkomst had opgezegd. Het hof oordeelde dat de stelling van [appellante] onvoldoende was onderbouwd en dat zij niet gerechtigd was om de overeenkomst op te zeggen. Het hof bevestigde dat [appellante] in verzuim was gekomen door niet op kantoor te verschijnen en dat Castelein & Basmaci de overeenkomst rechtsgeldig had beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vorderingen van [appellante] in eerste aanleg moesten worden afgewezen, met uitzondering van een beperkte schadevergoeding. Het hof bekrachtigde dit vonnis en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.200.788/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/392438 / HL ZA 15-147)
arrest van 18 september 2018
in de zaak van
[appellante]wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A. Noest, kantoorhoudend te Lisserbroek,
tegen
Castelein & Basmaci Accountants Adviseurs B.V.,
gevestigd te Huizen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Castelein & Basmaci,
advocaat: mr. S. Koster, kantoorhoudend te Amersfoort.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 februari 2018 hier over.
1.2
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 5 juli 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.20 van het (bestreden) vonnis van 13 juli 2016, nu tegen die vaststelling niet is gegriefd en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep overigens als onweersproken vast staat, gaat het om het volgende.
2.2
Tussen partijen is met ingang van 6 januari 2014 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij [appellante] zich heeft verplicht - kort samengevat - in opdracht van Castelein & Basmaci te adviseren en bemiddelen over arbeids- en organisatie gerelateerde vraagstukken en geschillen binnen Castelein & Basmaci en/of bij relaties van Castelein & Basmaci tegen in de overeenkomst opgenomen vergoedingen. Deze overeenkomst eindigde van rechtswege tegen 31 december 2015.
2.3
Tussen partijen is met ingang van 6 januari 2014 bij sideletter bij de overeenkomst van opdracht, als onder 2.2 genoemd, nader overeengekomen dat [appellante] ook werkzaamheden zal verrichten ten behoeve van de eigen organisatie van Castelein & Basmaci in de functie van directielid voor de portefeuille Operations tegen in de sideletter opgenomen vergoedingen. Deze overeenkomst eindigde van rechtswege op
31 december 2015.
2.4
Op 6 november 2014 hebben partijen een nieuwe overeenkomst van opdracht "raamovereenkomst van opdracht" gesloten, (verder: de raamovereenkomst) waarbij de overeenkomsten genoemd onder 2.2 en 2.3 zijn komen te vervallen. De overeenkomst is aangegaan tot en met 31 december 2015. In de raamovereenkomst van opdracht is onder meer het volgende opgenomen:

Overwegende dat:(…)(D)Partijen op 16januari 2014 een overeenkomst van opdracht en een side letter op deze overeenkomst van opdracht hebben gesloten;
(E) Er tussen Partijen discussie is ontstaan over de uitvoering, dan wel naleving, van de overeenkomst van opdracht en de side letter;
(F)Partijen in dat kader de overeenkomst en de side letter wensen te vervangen door hun hernieuwd overeengekomen afspraken vast te leggen in deze overeenkomst van opdracht (hierna: Overeenkomst). (…)
Komen als volgt overeen:
2. Voorwerp van deze Overeenkomst
2.1
Deze Overeenkomst regelt de algemene relatie tussen Opdrachtgever en Opdrachtnemer met betrekking tot de advieswerkzaamheden op het gebied van personeels- en/of organisatiegerelateerde vraagstukken, waaronder ook mediation wordt begrepen, die de Opdrachtnemer op verzoek van de Opdrachtgever zal verrichten (hierna: Werkzaamheden). Onder deze Werkzaamheden vallen ook de advieswerkzaamheden die Opdrachtnemer op verzoek van Opdrachtgever bij relaties van Opdrachtgever uitvoert (hierna ook Externe Werkzaamheden)
(…)
5. De Werkzaamheden5.1 De Werkzaamheden worden uitgevoerd op het kantoor van de Opdrachtgever, tenzij schriftelijk vermeld in de Individuele Opdracht.
5.2
Opdrachtgever is gehouden Opdrachtnemer voor minimaal acht (8) uur per week Werkzaamheden aan te bieden. Opdrachtnemer is niet verplicht om deze uren af te nemen. Opdrachtgever is enkel een vergoeding verschuldigd over de daadwerkelijk gespendeerde uren per week.
5.3
Indien Opdrachtnemer minder dan acht (8) uur per week aan Werkzaamheden afneemt schuiven deze overige uren niet door.
6. Vergoeding en betaling
6.1
Partijen komen de volgende vergoeding voor Opdrachtnemer overeen voor de Werkzaamheden:
• € 72.50 excl. BTW per uur in het jaar 2014;
• € 80.00 excl. BTW per uur in het jaar 2015.
6.2
Opdrachtnemer stuurt wekelijks een gespecificeerde factuur voor de door haar verrichte Werkzaamheden. Opdrachtgever voldoet de factuur binnen 14 dagen na ontvangst van deze factuur, tenzij Opdrachtgever schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur. Opdrachtgever is op dat moment gehouden om dat deel van de factuur te voldoen waar geen bezwaar tegen is.
(…)
9. Einde Overeenkomst
9.1
Iedere Partij heeft het recht de Overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, zonder dat een nadere ingebrekestelling nodig is en zonder dat enige schadevergoeding aan de andere Partij uit welke hoofde dan ook is verschuldigd, door middel van een aangetekende brief aan de andere Partij, en onverminderd het recht van de opzeggende Partij om volledige schadevergoeding van de andere Partij te vorderen, indien en zodra
(a) de andere Partij in staat van faillissement is verklaard:
(b) de andere Partij surseance van betaling is verleend:
(c) de andere Partij is ontbonden, daar juridische fusie of juridische splitsing ophoudt te bestaan of is geliquideerd.
(d) de andere Partij de op haar rustende verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt en zij binnen twee (2) weken, nadat de opzeggende Partij de andere Partij schriftelijk in gebreke heeft gesteld, niet alsnog voor een juiste nakoming van de Overeenkomst zorg draagt, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze beëindiging met haar gevolg met rechtvaardigt.
9.2
Opdrachtgever kan geen beroep doen op artikel 9.1 sub c in de situatie dat Opdrachtnemer haar onderneming inbrengt in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan zij enig aandeelhouder en bestuurder is.
9.3
Partijen zijn bevoegd de Overeenkomst tussentijds te beëindigen door opzegging per aangetekende brief met een opzegtermijn van minimaal één (1) maand. De Partij die deze Overeenkomst opzegt is op dat moment een vergoeding verschuldigd ad 50% over de in artikel 5.2 genoemde uren tot en met31 december 2015.
9.4
Partijen kunnen deze Overeenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen(…).’
2.5
Op 19 november 2014 heeft Castelein & Basmaci [appellante] een individuele opdracht (nr. 8) verstrekt. Deze opdracht houdt onder meer in:
‘Duur individuele opdracht: afgerond op 31 januari 2015Omschrijving werkzaamheden: De reden voor de opdracht is dat de theoretische uitwerking van individuele opdracht 2 opdrachtgever onvoldoende inzicht geeft of het door opdrachtnemer voorgestelde prestatiemanagementsysteem praktisch en functioneel is.
Daarom is het de wens dat opdrachtnemer de beschreven (theoretische) uitwerking van individuele opdracht 2 vertaald naar een op operationeel niveau concrete uitwerking van de gesprekkenstructuur t.b.v. functioneren/ontwikkelen met de daarbij behorende HR instrumenten en deze toelicht.(…)Te behalen resultaat met Individuele Opdracht:
- Een gesprekkencyclus uitgeschreven op jaarbasis.-Standaard gespreksformulieren voor de gehele gesprekkencyclus van alle functies en daarbij benodigde bescheiden die nodig zijn om adequate ontwikkelingsgesprekken te kunnen voeren, zoals onder andere competentieoverzichten en POP-formulieren.
-Voor zover mogelijk voorbereiding per individu voor het kunnen voeren van adequate beoordelingsgesprekken.
-De opgestelde HR instrumenten en werkwijze zijn dusdanig opgesteld dat zij onderdeel uitmaken van het grotere geheel (praktisch en functioneel integraal prestatiemanagementsysteem) en herhaaldelijk gebruikt kunnen worden bij de ontwikkelingsgesprekken met de medewerkers.
-Alle documenten worden qua opmaak en lay-out correct aangeleverd.Werkzaamheden worden verricht op: Kantoor’
2.6
De door [appellante] verzonden facturen van november en december 2014 werden op 15 januari 2015 door Castelein & Basmaci voldaan. Op 18 januari 2015 stuurde [appellante] drie facturen aan Castelein & Basmaci voor verrichte werkzaamheden ter hoogte van respectievelijk € 1.564,97 (factuurnummer 2015001), € 380,76 (factuurnummer 2015003) en € 145,20 (factuurnummer 2015005).
2.7
Op 30 januari 2015 maakte Castelein & Basmaci bezwaar tegen de door [appellante] verzonden facturen.
2.8
Na het uitblijven van betaling van bovengenoemde facturen wees [appellante] bij mail van 6 februari 2015 Castelein & Basmaci erop dat volgens artikel 6.2 van de raamovereenkomst Castelein & Basmaci in ieder geval waren gehouden tot betaling van het deel van de facturen waar geen bezwaar tegen bestond.
2.9
Bij mail van 10 februari 2015 deede [appellante] aan Castelein & Basmaci mede:
‘Door de radiostilte krijg ik niet de idee dat werkzaamheden die ik deze week kom verrichten volgens de overeengekomen voorwaarden ook betaald zullen worden, dat is de reden dat ik voordat ik jou gesproken heb geen opdrachten zal verrichten. In deze word ik benadeeld. Immers heb ik een opdrachtgarantie van minimaal 8 uren in de week, welke mij zonder voortgang in deze situatie, vrijwel onmogelijk worden gemaakt. (…)’
2.1
Op 11 februari 2015 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek stuurde [appellante] een uitgebreide mail over de gang van zaken en meldde onder meer het volgende:
‘(…) Ik zal je daarom naast deze mail een brief sturen waarin ik je schriftelijk in gebreke stel op naleving van onze contractuele afspraken. Wanneer je niet binnen de afgesproken termijn alsnog voorziet in de naleving zal ik op dezelfde grond de overeenkomst beëindigen waarbij ik tevens een schadevordering zal indienen, voor alle duidelijkheid het betreft het voldoen van facturen 2015001, 2015003 en 2015005. (… )’
2.11
Bij brief van 12 februari 2015 stelde [appellante] Castelein & Basmaci in gebreke:
‘(..) Betreft: Sommatie en in gebreke stelling nakoming overeenkomst(...) "
Het (wederom) niet naleven van de betalingsafspraken in combinatie met het laatste maakt het voor mij op dit moment onmogelijk om werkzaamheden voor jouw kantoor te verrichten.
Niet alleen is het twijfelachtig of jij de werkzaamheden die ik nu zal verrichten zult gaan betalen, maar voel ik me dusdanig door jou geïntimideerd dat ik twijfel of er überhaupt nog mogelijkheden voor samenwerking zijn.
Ik sommeer je daarom hierbij om alsnog binnen 14 dagen na datum briefhoofd al jouw verplichtingen (declaratienummers: 2015001, 2015003. 2015005 een totaal bedrag van € 2.090,93 met BTW) jegens mij volledig na te komen, bij gebreke waarvan ik je nu reeds voor alsdan in gebreke stel onder aanzegging dat ik alsdan genoodzaakt zal zijn de raamovereenkomst onder verwijzing naar artikel 9.1 te beëindigen en rechtsmaatregelen te treffen waarvan de kosten geheel en al voor jouw rekening zullen zijn. Tevens wens ik alsdan aanspraak te maken op vergoeding van de wettelijke rente.(...)’
2.12
Bij brief van 13 februari 2015 van de advocaat van Castelein & Basmaci werd aan [appellante] het volgende medegedeeld:
‘(…) Op dit moment heeft cliënte drie facturen met nummer 2015001, 2015003, en 2015005 onbetaald gelaten. Bij e-mail van 30 januari 2015 heeft mw. [B] namens cliënte u bericht dat er bezwaren zijn tegen deze facturen, althans een deel van de gefactureerde uren
Cliënte heeft aangegeven graag met u in overleg te willen treden over de bezwaren op de gefactureerde uren. Dit overleg heeft afgelopen woensdag plaatsgevonden. Door hoog oplopende emoties aan uw zijde heeft er helaas geen constructief overleg plaats kunnen vinden. Op de uitnodiging om de bespreking later plaats te laten vinden heeft u niet gereageerd. Tijdens dit overleg heeft cliënte aangegeven graag een factuur te ontvangen voor de uren op de facturen met nummer201 5001, 201 5003 en 201 5005 waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt. Zij zal deze gecorrigeerde facturen op dat moment voldoen. De uren waartegen gemotiveerde bezwaren zijn geuit moeten alsnog besproken worden. Ondanks het verzoek om gecorrigeerde facturen te ontvangen heeft cliënte deze facturen nog niet van u ontvangen Dit brengt met zich dat niet cliënte, zoals u pretendeert, maar u in gebreke is (...) Gelet op het hierboven staande is er geen enkele gerede twijfel dat cliënte de toekomstige werkzaamheden niet conform de raamovereenkomst zal voldoen. (…) Zoals reeds aangegeven heeft uw plotselinge, ongemotiveerde afwezigheid in strijd met de gemaakte afspraak dat u op maandag 9 februari 2015 werkzaamheden zou verrichten cliënte zowel intern als extern in een vervelende positie gebracht. Ik stel u hierbij dan ook aansprakelijk voor de geleden en te lijden schade als gevolg van uw handelen.(…)’
2.13
Bij brief van 20 februari 2015 van de advocaat van Castelein & Basmaci werd aan [appellante] het volgende medegedeeld:
‘Nu cliënte op geen enkele wijze op uw aanwezigheid voor het verrichten van de werkzaamheden kan rekenen, waardoor zij zoals reeds eerder medegedeeld in een zeer vervelende positie wordt gebracht, kan zij niet anders dan u in gebreke stellen voor het niet nakomen van verplichtingen uit hoofde van de raamovereenkomst en de daarbij behorende individuele opdrachten.
Ik sommeer u dan ook om binnen 7 dagen na dagtekening dezes uw verplichtingen uit hoofde van de raamovereenkomst en de daarbij behorende individuele opdrachten na te komen. Graag verneem ik dan ook of u zich beschikbaar houdt voor het verrichten van werkzaamheden conform de raamovereenkomst en de individuele opdrachten.
Tot slot verzoek u nogmaals mij de gecorrigeerde facturen met nummer 201500, 2015001 en 2015005 toe te sturen. (…)
2.14
Bij brief van de advocaat van [appellante] van 23 februari 2015 werd onder meer het volgende medegedeeld;
‘(…) Cliënte heeft uw cliënte vervolgens, zoals bekend, bij haar brief van 12 februari gesommeerd om binnen 14 dagen alsnog het verschuldigde bedrag van € 2.090,93 (incl. btw) aan haar over te maken met de aanzegging dat zij bij opnieuw uitblijven van betaling zal overgaan tot het beëindigen van de overeenkomst tussen partijen (zie art 9.1 sub d) (…)Uw cliënt stelt mijn cliënte in dat verband aansprakelijk door de schade die hij als gevolg daarvan zou lijden. Cliënte wijst iedere aansprakelijkheid van de hand. Het staat haar vrij om niet te komen werken in de eerste plaats op basis van haar opschortingsrecht en ten tweede op grond van art. 5.2 van de raamovereenkomst: cliënte is niet verplicht uren af te nemen. Daarnaast staat vast dat uw cliënt geen schade lijdt. Los van het feit dat die schade niet wordt onderbouwd, was de lopende opdracht (opdracht 8) absoluut geen spoedeisende opdracht. Er lagen geen deadlines zoals uw cliënt suggereert. Het werk kan in beginsel nog steeds worden afgerond, zonder nadelige gevolgen voor uw cliënt.
Indien uw cliënt de werkzaamheden afgerond wil zien, is cliënte bereid zich daarin welwillend op te stellen. Cliënte is ondanks alles nog steeds bereid werkzaamheden voor uw cliënt te verrichten, doch uitsluitend onder de hiernavolgende voorwaarden:
1. Uw cliënt geeft gevolg aan de sommatie van cliënte zoals verwoord in haar brief d.d. 12 februari 2015, met dien verstande dat hij uiterlijk op 26 februari 2015 een bedrag heeft overgemaakt van€ 1.728,04 vermeerderd met 21% BTW:
2. De communicatie rondom de uitvoering en afronding van individuele opdrachten loopt vanaf heden volledig via mevrouw [B] ;
3. De werkzaamheden worden niet langer ten kantore van uw cliënt verricht, behoudens individuele gesprekssituaties met werknemers. Cliënte verricht geen werkzaamheden in het bijzijn van uw cliënt (zij voelt zich onveilig);
4. De werkzaamheden worden vanaf heden steeds verricht nadat een voorschotfactuur voor de werkzaamheden is voldaan (…)’
2.15
Castelein & Basmaci heeft op 25 februari 2015 onder protest de facturen van [appellante] betaald.
2.16
Bij brief van 2 maart 2015 heeft de advocaat van [appellante] aan de advocaat van Castelein & Basmaci het volgende geschreven:
‘(…) Cliënte sommeert uw cliënt o.b.v. al het voorgaande om binnen 2 weken na dagtekening van deze brief aan al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de raamovereenkomst te voldoen, met dien verstande dat hij weer werk afneemt van cliënte en hij haar schade als voormeld vergoedt. Na ontvangst van individuele opdrachten en na het voldoen van een voorschotnota voor 8 uren per week (zie eveneens bijgaand), zal cliënte de werkzaamheden verrichten. Indien uw cliënt niet (tijdig) aan voormelde sommatie voldoet, is cliënte niet langer bereid de samenwerking voort te zetten en ziet zij zich genoodzaakt conform artikel 9.1 sub d van de raamovereenkomst over te gaan tot beëindiging van die overeenkomst en haar schade volledig op uw cliënt te verhalen.(…)’Bij brief van 9 maart 2015 is deze sommatie herhaald.
2.17
Op 10 maart 2015 heeft [appellante] jegens Basmaci aangifte gedaan bij de politie te Huizen wegens belediging op 10 en/of 11 februari 2015.
2.18
Bij brief van haar advocaat van 16 maart 2015 wees Castelein & Basmaci de door
[appellante] gestelde aanvullende eisen vervat in de brief van 23 februari 2015 af en sommeerde zij [appellante] de individuele opdracht nr. 8, zoals overeengekomen op
19 november 2014 na te komen:
‘(…) Op mijn brief d.d. 20 februari 2015 wordt nimmer door uw cliënte gereageerd. Ook in deze brief wordt uw cliënte verzocht om aan te geven of zij zich beschikbaar houdt voor werkzaamheden en wordt zij gesommeerd de verplichtingen uit de individuele opdrachten na te komen.(…)
In uw schrijven d.d. 23 februari 2015 geeft u aan dat uw cliënte bereid is om werkzaamheden te verrichten als er nadere voorwaarden worden overeengekomen (…) uw cliënte geen enkele juridische grond heeft om een dergelijke wijziging/aanvulling van de raamovereenkomst te eisen (…)
Partijen zijn op 19 november 2014 de bij deze brief gevoegde individuele opdracht overeengekomen. In deze opdracht is expliciet opgenomen dat de werkzaamheden uiterlijk 31 januari 2015 afgerond dienen te zijn. Niet in discussie is dat uw cliënte deze verplichting niet is nagekomen. Het enkele feit dat het afwikkelen van deze opdracht, naar de mening van uw cliënte, niet veel tijd in beslag zal nemen doet daar niet aan af. De werkzaamheden uit hoofde van deze individuele opdrachten mogen, zoals overeengekomen in de raamovereenkomst, enkel verricht worden ten kantore van mijn cliënte. (…)Nu uw cliënte zonder enig recht of titel haar werkzaamheden (blijkbaar) opschort lijdt cliënte schade. Op 20 februari 2015 is uw cliënte reeds aansprakelijk gesteld voor het niet nakomen van de individuele opdrachten.
(…) Uw cliënte is niet verplicht om nieuwe individuele opdrachten te accepteren, maar de reeds overeengekomen individuele opdrachten kan en dient zij af te ronden. Wanneer mag cliënte uw cliënte weer op haar kantoor verwachten voor het verrichten van werkzaamheden?’
2.19
Bij brief van 19 maart 2015 heeft de advocaat van [appellante] de raamovereenkomst namens haar opgezegd:
‘(...) Einde raamovereenkomst
Op grond van al het bovenstaande en de sommaties van cliënte waaraan geen gevolg is gegeven (en blijkens uw brief van 16 maart 2015 ook niet zal worden gegeven), is cliënte gerechtigd om de overeenkomst op basis van artikel 9.1 d te beëindigen: uw cliënte heeft mijn cliënte het werken onmogelijk gemaakt en weigert de onveilige, ziekmakende en onacceptabele situatie op te lossen, uw cliënte weigert daarnaast nieuw werk aan mijn cliënte te verschaften, hetgeen in strijd is met de raamovereenkomst voor zover die bepaalt dat tenminste acht uren per week aan werk wordt gegeven. Tot slot weigert uw cliënte ten onrechte om de in rekening gebrachte uren van mijn cliënte te betalen.
Indien uw cliënte zich niet neerlegt bij deze beëindiging en zij erbij blijft dat zij haar vermeende schade door mijn cliënte vergoed wenst te zien, zal cliënte zich wenden tot de kantonrechter en deze vragen om de overeenkomst - voor zover thans nog vereist - te ontbinden op basis van een tekortkoming in de nakoming van uw cliënte en daarbij haar eigen schade op uw cliënte verhalen. Cliënte is echter bereid om van een schadeclaim af te zien, indien uw cliënte alsnog bereid is gebruik te maken van cliëntes diensten, uiteraard onder gewijzigde voorwaarden, betaling van de openstaande declaraties en door haar gemaakte kosten rechtsbijstand en het aangaan van een nieuwe overeenkomst en betaling van een voorschotfactuur. (...)’
2.2
Bij brief van 27 maart 2015 schrijft de advocaat van Castelein & Basmaci aan de advocaat van [appellante] :
‘In reactie op uw schrijven dd. 19 maart 2015 stuur ik u deze brief. Uw cliënte gaat op geen enkel wijze in op mijn brief van 13 februari 2015 waarin expliciet aan haar is verzocht of zij zich beschikbaar hield voor het verrichten van werkzaamheden. (…) Cliënte betwist dat uw cliënte gerechtigd is om de overeenkomst op grond van artikel 9.1d te beëindigen. Het is onjuist dat er sprake is van een onveilige en onacceptabele situatie en dat cliënte weigert uw cliënte nieuw werk te geven. Uw cliënte dient echter hiervoor op het kantoor van cliënte te verschijnen en te werken (…)Namens cliënte kan ik uw cliënte een eenmalig voorstel doen, inhoudende dat de raamovereenkomst per direct eindigt en partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting, zogeheten gesloten beurzen (…) Indien uw cliënte niet instemt is zij, zoals gezegd, welkom op het kantoor van cliënte om conform de raamovereenkomst en de daarbij behorende individuele opdrachten werkzaamheden te verrichten (…)’.
2.21
Bij mail van 31 maart 2015 van de advocaat van [appellante] wordt het volgende medegedeeld;
‘(…) Cliënte laat weten dat zij niet kan instemmen met de door u voorgestelde gesloten beurzen optie. Ook zal cliënte niet bij uw cliënte op kantoor terugkeren. Zoals veelvuldig aangegeven heeft uw cliënt het mijn cliënte onmogelijk gemaakt om terug te keren. Terugkeer is dan ook een gepasseerd station (...)’
2.22
Bij brief van 8 april 2015 deelt de gemachtigde van Castelein & Basmaci het volgende mede:
‘Zoals reeds aangegeven stemt cliënte niet in met de opzegging van de raamovereenkomst door uw cliënte. (...) Cliënte zegt hierbij dan ook de raamovereenkomst d.d. 6 november 2014 op grond van artikel 9 lid 1 sub d per direct op.(…)
Gelet op het feit dat uw cliënte toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de raamovereenkomst en daarbij behorende individuele opdrachten maakt cliënte aanspraak op een schadevergoeding.
Cliënte lijdt onder andere schade omdat zij de diensten van uw cliënte, de zogenoemde externe werkzaamheden, niet meer kan aanbieden aan haar klanten. De omzet die in 2014 is gegenereerd voor deze externe werkzaamheden bedraagt € 5.850,61. Voor 2015 heeft cliënte een omzet voor de externe werkzaamheden berekend ad € 12.450,- excl. BTW (8 uur per maand maal € 130,-). Hiervan is slechts € 254,- excl. BTW dit jaar gerealiseerd. Cliënte heeft derhalve in ieder geval ven vordering ad€ 11.726,- op uw cliënte.
Daarnaast lijdt cliënte schade omdat uw cliënte de interne opdrachten niet tijdig heeft afgemaakt en zal maken. Cliënte zal derhalve een derde moeten inschakelen voor het verrichten van deze werkzaamheden. De omvang van de schade die cliënte hierdoor lijdt is thans nog niet inzichtelijk. Ik zal u informeren als deze schade inzichtelijk is. Tot slot heeft cliënte recht op een vergoeding conform artikel 9 lid 3 van de raamovereenkomst. Cliënte heeft in deze recht op € 12.480,- excl. BTW (39 weken maal 8 uur per week = 312 uur maal € 80,- € 24.960.-- gedeeld door 2). Cliënte heeft derhalve reeds een vordering ad € 24.206,- excl. BTW. (… )’
2.23
Bij mail van 14 april 2015 van de gemachtigde van [appellante] wordt tot slot het volgende medegedeeld:
‘Aangezien de standpunten van beide partijen eerder uitgebreid besproken zijn, volsta ik thans met de mededeling dat uw cliënte onmogelijk een schadevergoeding op grond van art 9.3 kan eisen en ook niet o.g.v. art 9.1 sub d. Een situatie als bedoeld in art. 9.3 is niet aan de orde. M.b.t. art. 9.1 sub d geldt dat mijn cliënte nooit in gebreke is gesteld, zodat de opzegging van uw cliënte in dat opzicht prematuur is. Een opzegging is bovendien niet meer noodzakelijk, nu mijn cliënte de overeenkomst reeds rechtsgeldig heeft beëindigd.’

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg (in conventie) voor zover van belang en kort samengevat gevorderd:
(primair) te verklaren voor recht dat zij de raamovereenkomst rechtsgeldig op 19 maart 2015 heeft opgezegd en beëindigd en Castelein & Basmaci te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 28.160,00 op grond van artikel 9.1 sub d van de raamovereenkomst;
(subsidiair) te verklaren voor recht dat de raamovereenkomst van opdracht tussen partijen op 8 april 2015 door een opzegging van Castelein & Basmaci is geëindigd en Castelein & Basmaci te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 14.080,00 op grond van artikel 9.3 van de raamovereenkomst;
(meer subsidiair) de raamovereenkomst alsnog te ontbinden op grond van ernstige tekortkomingen in de nakoming door Castelein & Basmaci en de schade van [appellante] ex art 6:97 BW te begroten;
een en ander te vermeerderen met rente en met veroordeling van Castelein & Basmaci in de proceskosten.
3.2
Castelein & Basmaci hebben in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat gevorderd te verklaren voor recht dat zij de raamovereenkomst op 8 april 2015 rechtsgeldig hebben opgezegd en beëindigd, althans de raamovereenkomst te ontbinden en [appellante] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.510,-, een vergoeding van € 12.480,- op grond van art. 9.3 van de raamovereenkomst, alsmede een bedrag van
€ 264,69 ter zake van een ten behoeve van de vader van [appellante] gegeven advies, een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 juli 2016 geoordeeld dat de vorderingen van
[appellante] dienen te worden afgewezen behoudens de gevorderde en door de rechtbank op een bedrag van € 1.858,56 begrote vergoeding over de periode dat [appellante] zich terecht heeft beroepen op haar opschortingsrecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] zich tot 25 februari 2015 mocht beroepen op een opschortingsrecht wegens het uitblijven van betaling van haar facturen, maar dat zij niet gerechtigd was de overeenkomst op grond van artikel 9.1d van de raamovereenkomst te beëindigen wegens het niet nakomen door Castelein & Basmaci van de nadere voorwaarden die [appellante] eenzijdig had gesteld.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Castelein & Basmaci de raamovereenkomst op 8 april 2015 rechtsgeldig hebben beëindigd omdat [appellante] zonder ingebrekestelling in verzuim was komen te verkeren doordat zij uitdrukkelijk had medegedeeld dat zij niet op kantoor zou terugkeren. De rechtbank heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van de kosten van genoemd advies ad € 264,69 en – omdat partijen het er kennelijk over eens zijn dat bij onregelmatige of onjuiste opzegging toepassing dient te worden gegeven aan de regeling vervat in artikel 9.3 van de raamovereenkomst – de vergoeding op grond van art. 9.3 ad € 12.480,- te vermeerderen met rente. Daarnaast is [appellante] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie alsmede in de nakosten veroordeeld. Voor het overige is de vordering van Castelein & Basmaci afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

4.1
De vordering van [appellante] in hoger beroep luidt als volgt:
‘In conventie
1. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
En: primair
2. Te verklaren voor recht dat [appellante] de raamovereenkomst van opdracht tussen partijen rechtsgeldig op 19 maart 2015 heeft opgezegd en beëindigd;
3. Castelein & Basmaci Accountants | Adviseurs B.V. te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 28.160,00 (zegge: achtentwintigduizend honderd en zestig euro), althans een zodanig bedrag als UEA in goede justitie meent te behoren, e.e.a. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2015 (opzeggingsdatum) tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest en tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
En: subsidiair
4. Te verklaren voor recht dat de raamovereenkomst van opdracht tussen partijen op 8 april 2015 door een opzegging van Castelein & Basmaci Accountants | Adviseurs B.V. is geëindigd;
5. Castelein & Basmaci Accountants | Adviseurs B.V. te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 14.080,00 (zegge: veertienduizend tachtig euro) op grond van artikel 9.3 van de raamovereenkomst, althans een zodanig bedrag als UEA in goede justitie meent
te behoren, e.e.a. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2015 (opzeggingsdatum) tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest en tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
En: meer subsidiair
6. de afzonderlijke schadeposten van [appellante] ex artikel 6:97 BW te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en gedaagde te veroordelen tot betaling van het door UEA bepaalde schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag de algehele voldoening, te betalen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest en tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
En: zowel primair als (meer) subsidiair
7. Castelein & Basmaci Accountants | Adviseurs B.V. te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,--, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.In reconventie
1. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
2. Castelein & Basmaci Accountants | Adviseurs B.V. te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,-, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.’
4.2
[appellante] heeft 10 grieven tegen het vonnis geformuleerd.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke, thematische, behandeling.
Beroep op opschorting na 25 februari 2015? Opzegging van 19 maart 2015 rechtsgeldig?
4.3
In dit hoger beroep is niet langer in geschil dat [appellante] haar werkzaamheden tot 25 februari 2015 mocht opschorten wegens het uitblijven van betaling van haar facturen.
4.4
[appellante] stelt zich (in mvg nr 73) op het standpunt dat zij haar werkzaamheden ook na die datum – toen Castelein & Basmaci de openstaande facturen had voldaan – nog mocht opschorten vanwege het intimiderende gedrag van Basmaci en zijn weigering daarover in gesprek te gaan. Zij verwijst in dat verband naar haar brief van 12 februari 2015 en stelt dat de ‘geschiedenis’ die zich afspeelde in 2014 maakte dat niet langer van haar kon worden gevergd dat zij haar werkzaamheden onverminderd in dezelfde vorm voortzette.
4.5
Uit de uitvoerige schets die partijen van de geschiedenis van hun samenwerking hebben gegeven volgt dat in de loop van 2014 discussie tussen hen is ontstaan over de uitvoering van de in januari 2014 gesloten overeenkomst van opdracht en de sideletter. Volgens [appellante] was sprake van intimiderend gedrag van Basmaci en werden haar facturen niet tijdig voldaan. Volgens Castelein & Basmaci ontstond discussie over het declaratiegedrag van [appellante] , waarbij een rol speelde dat voor Castelein & Basmaci niet goed zichtbaar was of [appellante] de gedeclareerde uren werkelijk had gewerkt, omdat zij werkzaamheden thuis verrichtte. Zoals ook uit de considerans van de raamovereenkomst blijkt, is een en ander aanleiding geweest voor het maken van hernieuwde afspraken die door partijen in de raamovereenkomst van 6 november 2014 zijn vastgelegd.
Onderdeel van die afspraken was dat [appellante] haar werkzaamheden op kantoor zou verrichten (artikel 5.1) en dat Castelein & Basmaci de facturen van [appellante] binnen 14 dagen zou voldoen, behoudens voor zover zij tegen een factuur schriftelijk bezwaar had gemaakt (artikel 6.2).
4.6
Voor zover [appellante] zich beroept op intimiderend gedrag van Basmaci in 2014 kan dat haar beroep op opschorting niet rechtvaardigen. Immers de gang van zaken in 2014 was voor partijen aanleiding om in november 2014 hernieuwde afspraken over hun samenwerking te maken. Daarbij was het (vermeende, want betwiste) gedrag van Basmaci kennelijk niet van dien aard dat het een beletsel vormde voor [appellante] om de samenwerking – die zij in een e-mail aan de organisatie in september 2014 nog als ‘altijd optimaal en plezierig’ kwalificeerde – voort te zetten en ermee in te stemmen haar werkzaamheden voortaan op kantoor te verrichten.
Voor zover zij stelt dat Basmaci zich na het sluiten van de raamovereenkomst schuldig heeft gemaakt aan intimiderend gedrag waardoor een onveilige werksituatie zou zijn ontstaan, overweegt het hof dat [appellante] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot dat oordeel te kunnen komen. Zij heeft daartoe immers niet meer gesteld (mvg nrs 35 en 36) dan dat Basmaci in een telefonisch onderhoud van 10 februari 2015 en in een gesprek op 11 februari 2015 onaangename woorden jegens haar heeft gebezigd.
Basmaci heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep verklaard dat partijen op 11 februari 2015 wel een emotioneel gesprek hebben gevoerd, maar hij heeft ontkend dat hij de door [appellante] genoemde woorden in de mond heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat tijdens het – kennelijk verhitte – gesprek tussen partijen op 11 februari 2015 mogelijk onaangename woorden zijn gevallen niet rechtvaardigt dat [appellante] vervolgens (ook na 25 februari 2015) niet meer op kantoor verscheen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] niet heeft gegriefd tegen de volgende overweging van de rechtbank (in r.o. 4.16 van het bestreden vonnis):
‘Dat tussen partijen een gespannen situatie is ontstaan wil de rechtbank aannemen, maar Voogel[ [appellante] , toevoeging hof]
miskent haar eigen rol daarin, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de ontstane situatie volledig voor rekening en risico van Castelein & Basmaci dient te komen.’Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] op de door haar in de memorie van grieven onder 73 genoemde gronden na 25 februari 2015 geen beroep meer toekwam op een opschortingsrecht. Evenmin leverde een en ander voor [appellante] een opzeggingsgrond als bedoeld in van artikel 9.1d van de raamovereenkomst op. De door haar bij brief van
19 maart 2015 gedane opzegging was dan ook niet rechtsgeldig.
4.7
[appellante] heeft in dit verband ten onrechte (grief 6 en de toelichting op grief 10) betoogd dat de rechtbank, voor zover de rechtbank meende dat [appellante] haar stellingen onvoldoende had onderbouwd, haar aanbod tot het leveren van getuigenbewijs had moeten honoreren. Dat standpunt berust op een onjuiste rechtsopvatting. Voor bewijslevering is immers pas plaats als aan de stelplicht is voldaan, dat wil zeggen als feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake, in hoger beroep net zo min als in eerste aanleg.
4.8
De grieven 1 tot en met 6 en 10 (ten dele) treffen geen doel.
Gehoudenheid om na 25 februari 2015 werkzaamheden op kantoor te verrichten?
4.9
[appellante] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij geen wanprestatie jegens Castelein & Basmaci heeft gepleegd door na 25 februari 2015 niet op kantoor te komen werken omdat
a. geen sprake was van een arbeidsovereenkomst:
b. zij op grond van de raamovereenkomst niet gehouden was uren af te nemen;
c. er vanaf 1 februari 2015 geen werk meer voorradig was en Castelein & Basmaci weigerde haar van nieuw werk te voorzien.
4.1
Naar het oordeel van het hof miskent [appellante] aldus dat zij zich door het aanvaarden van de individuele opdracht nr. 8 jegens Castelein & Basmaci had verplicht de opgedragen werkzaamheden te verrichten. Zij had die opdracht in beginsel voor
31 januari 2015 afgerond moeten hebben, maar vast staat dat haar werkzaamheden uit hoofde van die opdracht op die datum niet voltooid waren en dat na 1 februari 2015 derhalve nog werk voor haar voorradig was. De advocaat van [appellante] heeft bij brief van
23 februari 2015 immers namens haar geschreven:
‘(…) Los van het feit dat die schade niet wordt onderbouwd, was de lopende opdracht (opdracht 8) absoluut geen spoedeisende opdracht. Er lagen geen deadlines zoals uw cliënt suggereert. Het werk kan in beginsel nog steeds worden afgerond, zonder nadelige gevolgen voor uw cliënt.
Indien uw cliënt de werkzaamheden afgerond wil zien, is cliënte bereid zich daarin welwillend op te stellen. Cliënte is ondanks alles nog steeds bereid werkzaamheden voor uw cliënt te verrichten, doch uitsluitend onder de hiernavolgende voorwaarden: (…)’
4.11
Grief 7 faalt.
[appellante] in verzuim en schadeplichtig?
4.12
Castelein & Basmaci hebben [appellante] bij brief van hun advocaat van
20 februari 2015 gesommeerd haar verplichtingen uit de overeenkomst binnen zeven dagen na dagtekening van genoemd schrijven na te komen. Zoals in dit hoger beroep vaststaat, mocht [appellante] zich tot en met 25 februari 2015 op haar opschortingsrecht beroepen wegens het uitblijven van betaling van haar facturen, zodat zij voor die datum niet aan genoemde sommatie behoefde te voldoen.
4.13
Ook na 25 februari 2015 is [appellante] echter niet meer op kantoor verschenen om haar werkzaamheden te hervatten. Evenmin heeft zij er jegens Castelein & Basmaci blijk van gegeven bereid te zijn onvoorwaardelijk haar werkzaamheden conform de raamovereenkomst en de individuele opdracht te hervatten. Integendeel, reeds bij brief van haar advocaat van 23 februari 2015 liet [appellante] weten dat zij uitsluitend onder de in die brief genoemde voorwaarden bereid was werkzaamheden voor Castelein & Basmaci te verrichten. Naast betaling van haar factuur, ging het om een drietal nieuwe, eenzijdig gestelde voorwaarden, die niet tussen partijen waren overeengekomen. [appellante] wenste onder meer alleen nog op basis van een voorschot te werken. [appellante] heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet het recht had dergelijke nadere voorwaarden te stellen. [appellante] benadrukt dat haar beroep op opschorting enkel was gebaseerd op de openstaande facturen, de onveilige werksituatie en het daarover niet in gesprek willen gaan. Hoewel zij in dit hoger beroep dus niet langer betoogt dat haar beroep op opschorting mede op de in de brief van 23 februari 2015 aanvullend gestelde voorwaarden was gebaseerd (mvg nrs 73-75), kwam zij in haar correspondentie met Castelein & Basmaci niet op die voorwaarden terug. In de brieven van haar advocaat van
2 maart 2015 en 9 maart 2015 werd herhaald dat [appellante] nog slechts op basis van voorschot wilde werken.
De advocaat van Castelein & Basmaci heeft vervolgens bij brief van 16 maart 2015 te kennen gegeven van Castelein & Basmaci niet instemde met die aanvullende voorwaarden. Zij heeft [appellante] , onder verwijzing naar de eerdere correspondentie, waaronder de sommatie van 20 februari 2015, verzocht om aan te geven of zij zich beschikbaar hield voor werkzaamheden en haar gesommeerd de verplichtingen uit de individuele opdracht na te komen. Ook aan die sommatie gaf [appellante] geen gevolg. Evenmin gaf zij, desgevraagd, aan bereid te zijn haar werkzaamheden op kantoor te verrichten, waartoe zij op grond van de raamovereenkomst en de individuele opdracht gehouden was. In de brief van 19 maart 2015 liet haar advocaat aan de advocaat van Castelein & Basmaci daarentegen weten dat niet van [appellante] gevraagd kon worden
‘dat zij ook maar één voet bij uw cliënte over de drempel zet’.In dezelfde brief werd aangegeven dat [appellante] de overeenkomst beëindigde op grond van artikel 9.1 sub d.
Bij brief van 27 maart 2015 heeft Castelein & Basmaci bij monde van haar advocaat betwist dat [appellante] gerechtigd was om de overeenkomst op grond van artikel 9.1d te beëindigen. In die brief is [appellante] er nogmaals op gewezen dat zij gehouden was haar werk op kantoor te verrichten. Vervolgens gaf de advocaat van [appellante] bij brief van 31 maart 2015 uitdrukkelijk te kennen dat [appellante] niet op kantoor zou terugkeren. Daaropvolgend heeft Castelein & Basmaci de raamovereenkomst harerzijds bij brief van 8 april 2015 opgezegd op grond van artikel 9.1d.
4.14
[appellante] stelt dat zij niet in verzuim is komen te verkeren omdat Castelein & Basmaci haar in de sommatiebrief van 16 maart 2015 niet opnieuw een termijn voor nakoming heeft gesteld. Zij heeft betoogd dat partijen met artikel 9.1d hebben beoogd af te wijken van het wettelijk systeem door een termijn (twee weken) en een wijze van ingebrekestelling (schriftelijk) op te nemen, nu in de wet geen termijn of wijze van ingebrekestelling noemt. Castelein & Basmaci betwist dat partijen die bedoeling hadden.
Naar het oordeel van het hof blijkt dat ook nergens uit. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.15
Ook artikel 6:82 lid 1 BW schrijft voor dat een ingebrekestelling schriftelijk dient te geschieden en dat er een redelijke termijn voor nakoming moet worden gesteld. Dat partijen in artikel 9.1d een termijn van twee weken hebben genoemd, is dan ook niet meer dan een nadere invulling van het wettelijk begrip ‘redelijke termijn’. Bovendien is gesteld noch gebleken dat partijen hebben beoogd de gehele wettelijke regeling aangaande verzuim – en daarmee ook artikel 6:83 BW – buiten werking te stellen.
Een ingebrekestelling dient ertoe de schuldenaar een redelijke termijn te gunnen zijn verplichtingen alsnog na te komen. Gelet op de gevoerde correspondentie was het [appellante] voldoende duidelijk dat Castelein & Basmaci van haar verlangde – en haar sommeerde – om de uit raamovereenkomst en de individuele opdracht 8 voortvloeiende verplichting om op kantoor werkzaamheden te verrichten, na te komen. Gezien de hiervoor onder 4.5 geschetste achtergrond had zij daar ook goede redenen voor. [appellante] heeft in de correspondentie echter telkenmale – laatstelijk uitdrukkelijk bij brief van haar advocaat van 31 maart 2015 – te kennen gegeven dat zij niet op kantoor zou verschijnen.
Uit artikel 6:83 sub c BW vloeit voort dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt in het geval de schuldeiser uit de mededelingen van de schuldenaar moet opmaken dat hij in gebreke zal blijven met de nakoming van zijn verplichtingen. Die situatie doet zich hier voor. Een (nadere) ingebrekestelling was dan ook niet vereist en Castelein & Basmaci heeft de overeenkomst op 8 april 2015 rechtsgeldig kunnen beëindigen op grond van de toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van haar verplichtingen.
4.16
De grieven 8 en 9 falen.
4.17
[appellante] grieft ten slotte tegen het oordeel van de rechtbank dat zij schadeplichtig is jegens Castelein & Basmaci wegens het op onjuiste gronden opzeggen van de raamovereenkomst. Het hof heeft hiervoor (r.o. 4.6 - 4.8) al geoordeeld dat [appellante] de overeenkomst niet op juiste gronden heeft opgezegd.
Het hof stelt vast dat
nietis gegriefd tegen dat deel van r.o. 4.16 van het vonnis, waar de rechtbank overweegt:
‘Partijen zijn het er kennelijk over eens dat bij onregelmatige of onjuiste opzegging toepassing dient te worden gegeven aan de regeling vervat in artikel 9.3 van de raamovereenkomst.’Dat brengt mee dat ook het hof daarvan uit dient te gaan.
[appellante] voert in dit verband slechts aan dat zij ‘billijkheidshalve’ niet aan de uit dat artikel voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding kan worden gehouden. Zij noemt in dat verband het gedrag van Basmaci en verzoekt het hof om, in het geval ook het hof van oordeel is dat zij haar stelling op dat punt onvoldoende heeft onderbouwd, haar toe te laten tot bewijslevering. Zoals hiervoor in r.o. 4.7 al is overwogen, is voor bewijslevering slechts plaats als er sprake is van voldoende onderbouwde stellingen. Dat is niet aan de orde.
4.18
Grief 10 (voor het overige) volgt het lot van de overige grieven.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Castelein & Basmaci zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.957,-
- salaris advocaat
€ 2.148,-(2 punten x tarief II € 1.074,-)
Totaal € 4.105,-

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
13 juli 2016;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Castelein & Basmaci vastgesteld op € 1.957,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. M.W. Zandbergen en mr. G.T. de Jong en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.