Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 oktober 2016,
- de memorie van grieven (met producties),
- een akte van [appellant] , met daarbij een productie,
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De vaststaande feiten
“Afzonderlijke handtekening(en) van huurder(s) voor de ontvangst van een eigen exemplaar van de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE’ en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW als genoemd in 2.1” met daarbij de handtekening van [appellant] .
- een tweetal stellages met diverse materialen erop;
- een heftruck kleur oranje;
- gereedschappen, zagen en sleutels;
- een grote blauwe aanhanger voor achter de machine, shovel of kraan;
- werkgereedschappen voor de wegenbouw enz.
- tussenwand voor de auto;
- dekzeil;
- diverse klein materiaal, gereedschappen en zaken;
dan wel op betaling van vervangende schadevergoeding van € 18.050,-.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] heeft gesteld dat het gaat om de zaken zoals hiervoor opgenomen onder 3.12. Het hof stelt vast dat de omschrijving van die zaken zeer summier en algemeen is geformuleerd. [appellant] heeft gesteld niet meer over aankoopbewijzen van de door hem geclaimde zaken te beschikken.
[geïntimeerde] heeft gesteld en daarmee erkend dat zich op 12 februari 2014 in de bedrijfshal nog de volgende zaken bevonden en overigens nog steeds bevinden:
- een heftruck van het merk Datsun uit de jaren ’70;
- een stootijzer uit 1950;
- een halve kruiwagen vol oud gereedschap;
- een tweetal stellages;
- een blauwe aanhanger voor achter een shovel of kraan.
Van de overige door [appellant] gestelde zaken heeft [geïntimeerde] betwist dat hij deze op 12 februari 2014 in de bedrijfsruimte heeft aangetroffen. Voor zover er nog andere zaken zouden zijn geweest, zijn deze volgens [geïntimeerde] door de politie afgevoerd en vernietigd. Tegenover deze betwisting door [geïntimeerde] heeft [appellant] zijn stellingen met betrekking tot de aanwezigheid van nog andere dan de door [geïntimeerde] erkende zaken niet nader geconcretiseerd, dan wel onderbouwd. Overigens heeft de kantonrechter vastgesteld dat agent Smits in zijn verklaring het nog heeft over de aanwezigheid van een grote werktafel en fluorescerende jassen, maar daarvan heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze zaken geen onderdeel uitmaken van de vordering van [appellant] . Tegen dat oordeel is door [appellant] niet gegriefd, zodat daar in hoger beroep van moet worden uitgegaan.
Op basis hiervan gaat het hof er van uit dat op 12 februari 2014 niet meer door [appellant] gevorderde zaken in de bedrijfsruimte aanwezig waren, dan die waarvan de aanwezigheid door [geïntimeerde] is erkend.
Daarmee ontstond de verplichting om het gehuurde dadelijk te ontruimen, zonder dat enige verdere ingebrekestelling noodzakelijk was. Naar aanleiding van deze brief heeft [appellant] contact opgenomen met [geïntimeerde] en gesteld bereid te zijn de bedrijfsruimte te ontruimen. In reactie hierop heeft (de raadsman van) [geïntimeerde] de brief van 25 februari 2014 gestuurd waarin [appellant] wordt gemaand eerst de achterstallige huur te betalen waarna gesproken kan worden over de ontruiming van de bedrijfsruimte en de schade die door de aanwezigheid van de hennepkwekerij is ontstaan. Daarop heeft [appellant] niets meer van zich laten horen. Ook de achterstallige huur heeft hij niet voldaan. Eerst bij brief van 24 juli 2014, waarin (een advocaat van) [appellant] blijkbaar enkel aanspraak maakt op afgifte van zaken, laat [appellant] weer van zich horen. Onder deze omstandigheden kan [appellant] zich, voor zover verzuim al niet aangenomen kan worden, niet beroepen op het eventuele ontbreken van verzuim. [appellant] wist dat hij de bedrijfsruimte diende te ontruimen, aangezien de huurovereenkomst was beëindigd. Aangezien in beginsel dadelijke actie was vereist door [appellant] , had hij vanuit die wetenschap in ieder geval de brief van 25 februari 2014 van [geïntimeerde] niet onbeantwoord mogen laten. Dat [appellant] vervolgens niets meer van zich heeft laten horen, moet voor zijn rekening en risico komen. Dat [geïntimeerde] op 12 februari 2014 de sloten van de bedrijfsruimte heeft laten vervangen waardoor [appellant] geen toegang meer had tot het gehuurde maakt het voorgaande niet anders. Van [geïntimeerde] kon niet worden gevergd de bedrijfsruimte na de politie-inval voor een ieder toegankelijk te laten, meer in het bijzonder ook voor degene die in de bedrijfsruimte de hennepkwekerij exploiteerde. Ook het enkele feit dat [geïntimeerde] een voorwaarde verbond (het betalen van de achterstallige huur) aan het toelaten van [appellant] tot de bedrijfsruimte om te ontruimen en herstel uit te voeren leidt niet tot een ander oordeel. Dat [appellant] achterstand had bij de betaling van de huur is ook verder niet betwist.
- een factuur van € 13.052,27 van M.B. Bouwservice te Geesteren, het bedrijf dat de herstelwerkzaamheden in de bedrijfsruimte heeft uitgevoerd;
- de kosten van dhr. Braker van € 787,50 in verband met de begeleiding van de politie-inval om extra schade te voorkomen;
- de kosten voor de inzet van medewerkers van in totaal € 7.105,00 voor opruim- en demontagewerkzaamheden.
6.De slotsom
- griffierecht € 718,00
- salaris advocaat
€ 1.074,00(memorie van antwoord, 1 punt x tarief 1.074,00)
totaal € 1.792,00
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 800,00 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 400,00).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 1.391,00 voor salaris advocaat (1 punt x tarief € 1.391,00).
7.De beslissing
- € 726,00 ter zake de huur over de periode van 1 tot en met 12 februari 2014, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 1 februari 2014, tot de dag van volledige betaling;
- € 20.944,77 ter zake schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 19.449,64 vanaf 10 mei 2014 en over een bedrag van € 1.495,13 vanaf 13 april 2016 tot de dag van volledige betaling;
- € 6.776,00 ter zake de boete;