ECLI:NL:GHARL:2018:8375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.195.122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst ter zake restwaardegarantie bij operational lease en bevoegdheid vertegenwoordiging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de uitleg van een overeenkomst met betrekking tot een restwaardegarantie bij operational lease. De appellante, EBAG Trucks Ede B.V., heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Gelderland aangevochten, die in haar vonnis van 10 februari 2016 had geoordeeld dat EBAG Ede bevoegd was vertegenwoordigd door haar verkoop-/commercieel directeur bij het afgeven van de restwaardegarantie. De zaak betreft de vraag of Scania Finance Nederland B.V. aanspraak kan maken op deze garantie voor 19 DAF-trekkers, die in 2006 door EBAG Ede zijn geleverd aan HSF. Het hof heeft vastgesteld dat de restwaardegarantie is afgegeven door EBAG Ede en dat de vertegenwoordiging door de verkoop-/commercieel directeur rechtsgeldig was, ondanks het verweer van EBAG Ede dat deze onbevoegd was. Het hof heeft de grieven van EBAG Ede verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij EBAG Ede in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld. De uitspraak benadrukt de betekenis van stilzwijgende volmacht en de uitleg van contractuele verplichtingen in het kader van commerciële overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.122
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 278855)
arrest van 18 september 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EBAG Trucks Ede B.V.,
gevestigd te Ede,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Ebag Ede,
advocaat: mr. T.J. van Veen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Scania Finance Nederland B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Scania Finance,
advocaat: mr. G.J. Schras.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 november 2017 hier over. In dat arrest is een meervoudige comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Van deze zitting heeft de griffier aantekening gehouden. Door Scania Finance zijn bij bericht van 28 mei 2018 nieuwe stukken ingediend, die bij de processtukken zijn gevoegd.
1.2
Ter zitting in hoger beroep is deze zaak (hierna: de bodemprocedure) gelijktijdig behandeld met een door Scania Finance tegen Ebag Ede aangespannen kort geding-procedure (met zaaknummer 200.201.170, hierna: de kort geding-zaak). Ter zitting is besproken dat partijen het hof uiterlijk voor 1 september 2018 laten weten of in de kort geding-zaak een regeling kan worden bereikt of dat arrest dient te worden gewezen.
1.3
De bodemzaak is in eerste aanleg aangespannen door Scania Finance tegen Ebag Ede en [verkoop-/commercieel directeur EBAG] (hierna: [verkoop-/commercieel directeur EBAG] ), terwijl daarnaast Ebag Ede [verkoop-/commercieel directeur EBAG] in vrijwaring heeft opgeroepen. Ter gelegenheid van de zitting is door Scania Finance en [verkoop-/commercieel directeur EBAG] en door Ebag Ede en [verkoop-/commercieel directeur EBAG] een regeling bereikt, die heeft geleid tot doorhaling van de zaak, voor zover de vorderingen van Scania Finance gericht waren tegen [verkoop-/commercieel directeur EBAG] en voor zover de vorderingen van Ebag Ede gericht waren tegen [verkoop-/commercieel directeur EBAG] .
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald in de bodemzaak (voor zover nog aanhangig tussen Scania Finance en Ebag Ede).

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.1
Ebag Ede behoorde, in elk geval tot 2015, tot een groep van bedrijven die DAF-trucks en trekkers verkocht. Ebag trucks Nijmegen B.V. (hierna: Ebag Nijmegen) behoorde ook tot die groep. Scania Finance houdt zich bezig met financiering van onder meer wagenparken van ondernemingen.
2.2
Een brief van 12 september 2006 op briefpapier van Ebag Nijmegen aan H.S.F. Distri Holding (een transportonderneming, hierna: HSF) en ondertekend voor Ebag Trucks B.V. door [verkoop-/commercieel directeur EBAG] en [verkoper] (verkoper bij Ebag Nijmegen) en voor HSF door [directeur/eigenaar HSF] , luidt onder meer als volgt:
“(…) ontvangt U hierbij de bevestiging van de aankoop van20 DAFtrekkers (…)
De met u besproken aanschaf prijs voor20 DAFtrekkers bedraagt per stuk € 69.500,-
Restwaarde
Restwaarde na zes jaar en maximaal 900.000 km€ 24.500,-(…) “.
Daarna heeft HSF nog vijf soortgelijke trekkers besteld. De 25 DAF-trekkers zijn vervolgens ter beschikking gesteld aan HSF.
2.3
Een mailbericht van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] aan [medewerker Scania Finance] (hierna: [medewerker Scania Finance] ), werkzaam voor Scania Finance van 26 september 2006 luidt onder meer als volgt:
“(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek bevestig ik u de restwaardegarantie voor de 25 te leveren DAF XF105.410 aan de firma HSF (…)
Restwaarde garantie € 24.500,00 (ex.BTW)
Verdere details omtrent de levering volgen later (…)”.
2.4
Een mailbericht van 6 oktober 2006 met in de kop genoemd als onderwerp: “FW: Bevestigingen HSF” en genoemd als bijlagen: “EBAG-HSF.pdf” van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] aan [medewerker Scania Finance] luidt onder meer als volgt:
“(…) Hierbij het contract voor 20 voertuigen (5 volgt begin volgende week), waarin vermeld ook de restwaarde garantie. Is dit voldoende of moeten we de restwaarde garanderen aan Scania? (…)”
2.5
Een mailbericht van 12 oktober 2006 met in de kop genoemd als onderwerp: “concept restwaarde garantie” en genoemd als bijlagen: “HSF.Scania Restwaaarde garantie doc” van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] aan [medewerker Scania Finance] luidt onder meer als volgt:
“(…) Hierbij het concept betreffende de restwaarde garantie!(…)”.
2.6
Een mailbericht van 27 oktober 2006 met in de kop genoemd als onderwerp: “Eerste afleveringen aan HSF” en genoemd als bijlagen: “HSF-Scania Restwaaarde garantie.5 stuks.doc” van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] aan [medewerker Scania Finance] luidt onder meer als volgt:
“(…) Hierbij geef ik je te kennen dat deze week de eerste voertuigen aan HSF zijn afgeleverd. In de bijlage staand e kentekens, chassisnummers en de afleverdatum.
Ik stuur je zo spoedig mogelijk de 5 facturen toe en de getekende restwaarde garantie (zie bijlage)
Hoor graag van je of e.e.a. in de restwaarde garantie zo akkoord is?
Maandag of uiterlijk dinsdag zal je alle documenten ontvangen waarna wij zo als besproken zo spoedig mogelijk de betaling ontvangen.(…)”.
2.7
Scania Finance heeft daarop laten weten dat de tekst akkoord was en vervolgens is deze vastgelegd in brieven van 27 oktober 2006 (betreffende 5 voertuigen) en 6 december 2006 (betreffende 20 voertuigen), op briefpapier van Ebag Ede, ondertekend door [verkoop-/commercieel directeur EBAG] met als vermelding “Verkoop Directeur Ebag Trucks” en gericht aan Scania Finance ter attentie van [medewerker Scania Finance] . De tekst van beide brieven is gelijkluidend en luidt onder meer als volgt:
“(…) Hierbij bevestigen wij u de restwaarde garantie op de voertuigen welke wij aan de Firma HSF leverden e.e.a. volgens orderbevestiging van 12 september 2006 (Ebag) en orderbevestiging van 25 juli 2006 (DAF Nederland)
Restwaarde garantie
(….)€ 24.500,00(…)”.
2.8
Bij brief van Scania Finance van 15 oktober 2012, gericht aan Ebag Ede, ter attentie van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] , heeft Scania Finance een beroep gedaan op de op 6 december 2006 afgegeven restwaardegarantie ter zake 19 voertuigen (19 in plaats van 20 voertuigen omdat één voertuig total loss is geraakt) en op de op 27 oktober 2006 afgegeven restwaardegarantie ter zake 5 voertuigen, dit omdat HSF had aangegeven geen gebruik te willen maken van de optie de voertuigen over te nemen na afloop van de leaseovereenkomst.
2.9
[statutair directeur EBAG] , (hierna: [statutair directeur EBAG] ), statutair directeur van Ebag Beheer B.V., bestuurder van Ebag Ede, heeft gereageerd bij brief van 31 oktober 2012 aan Scania Finance. Deze brief luidt onder meer als volgt:
“(…) Helaas kennen wij deze restwaarde garanties niet. Tevens hebben wij deze ook niet geaccordeerd als statutair directie toentertijd.(…)Wij zenden u hierbij dan ook facturen retour (…)”.v
2.1
Ebag Ede heeft betaling heeft geweigerd ter zake facturen voor een totaal bedrag van € 229.252,50, gebaseerd op de op 6 december 2006 afgegeven restwaarde garantie.
De facturen gebaseerd op de op 27 oktober 2006 afgegeven restwaardegarantie zijn wel voldaan.
2.11
Op 1 oktober 2013 en 31 maart 2014 zijn voorlopige getuigenverhoren gehouden door de rechtbank, waarbij in totaal 11 getuigen zijn gehoord, waaronder [statutair directeur EBAG] en [verkoop-/commercieel directeur EBAG] .

3.De beoordeling van de grieven en de vordering

3.1
Deze zaak betreft de vraag of Scania Finance jegens Ebag Ede aanspraak kan maken op de zogeheten restwaardegarantie ter zake 19 DAF-trekkers, die in 2006 door Ebag Ede (dan wel een van haar zustervennootschappen) zijn afgeleverd bij HSF. Centraal staat of het daartegen gevoerde verweer, te weten dat Ebag Ede ter zake de op 6 december 2006 afgegeven garantie onbevoegd is vertegenwoordigd door [verkoop-/commercieel directeur EBAG] , opgaat.
3.2
De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 februari 2016 (hierna: het bestreden vonnis) aangenomen dat Ebag Ede, bevoegd vertegenwoordigd door [verkoop-/commercieel directeur EBAG] , een dergelijke garantie heeft afgegeven en heeft de daarop gebaseerde vordering van Scania Finance toegewezen tot een bedrag van € 229.252,50, vermeerderd met rente en kosten. Ebag Ede heeft tien grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, die hierna zullen worden behandeld.
3.3
Uit de stukken en uit het verhandelde op de zitting in hoger beroep blijkt van de volgende gang van zaken, zoals die door Scania Finance is gesteld en onvoldoende gemotiveerd door Ebag Ede is weersproken.
Nadat HSF de trekkers had besteld bij Ebag Nijmegen heeft zij Scania Finance bereid gevonden de aanschaf te financieren door middel van een leaseconstructie, waarbij Scania Finance de koopprijs van de trekkers aan Ebag Nijmegen zou voldoen en de trekkers vervolgens aan HSF ter beschikking zou stellen onder een operational leasecontract. Omdat het in dit geval ging om trekkers van het merk DAF (en dus niet van haar ‘eigen’ merk Scania) stelde Scania Finance als voorwaarde dat er een restwaardegarantie moest komen. Daarmee zou het restwaarderisico ten aanzien van de door HSF in gebruik te nemen trekkers na afloop van het operational leasecontract moeten worden afgedekt voor het geval dat HSF de trekkers op dat moment niet zou willen overnemen. Degene die de restwaardegarantie zou afgeven zou dan gehouden zijn de trekkers te kopen tegen het van te voren gegarandeerde bedrag (ofwel een bedrag te betalen gelijk aan het positieve verschil tussen het gegarandeerde bedrag en de ontvangen koopprijs na verkoop van de voertuigen aan een derde).
3.4
Scania Finance heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Ebag Ede met de brieven van 27 oktober 2006 en 6 december 2006 een restwaardegarantie heeft afgegeven waarop zij zich kan beroepen, nu HSF na het einde van de leasetermijn te kennen heeft gegeven de trekkers niet te willen overnemen.
Anders dan Ebag Ede betoogt is het hof van oordeel dat de hiervoor in 2.7 geciteerde passage, die gelijkluidend is in de brieven van 27 oktober 2006 en 6 december 2006, zo dient te worden uitgelegd dat Ebag Ede met deze brieven aan Scania Finance heeft bevestigd dat zij aanspraak kan maken op een restwaardegarantie ter zake de in de brief gespecificeerde voertuigen. Deze bevestiging heeft geleid tot een verbintenis tussen Ebag Ede en Scania Finance, waardoor Scania Finance aanspraak kan maken op de gegeven garantie en Ebag Ede verplicht is daar uitvoering aan te geven.
Voor de uitleg van deze brieven komt het niet slechts aan op de bewoordingen van een overeenkomst, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van het geval van belang zijn (de Haviltex-maatstaf).
Het hof acht daarom ook de volgende omstandigheden van belang. Uit de aan genoemde brieven voorafgaande mailwisseling (hiervoor geciteerd in 2.3 tot en met 2.6) blijkt dat Scania Finance expliciet en rechtstreeks aan Ebag Ede heeft verzocht om vastlegging van de restwaardegarantie en zelfs door [verkoop-/commercieel directeur EBAG] (namens Ebag Ede) aan Scania Finance zelf is verzocht in te stemmen met de bewoordingen daarvan. Ter zitting in hoger beroep is namens Scania Finance verklaard dat het voor haar als financier van de voertuigen essentieel was dat zij een beroep kon doen op deze restwaardegarantie en is bevestigd dat Scania Finance niet tot financiering van de voertuigen zou zijn overgegaan indien zij geen aanspraak had kunnen maken op deze restwaardegarantie. Zoals in het bestreden vonnis overwogen (in 5.4 en 5.5) heeft [verkoop-/commercieel directeur EBAG] op de zitting bij de rechtbank verklaard dat hij met genoemde brieven tot uitdrukking heeft willen brengen dat de door Ebag Ede verstrekte restwaardegarantie toekomt aan Scania Finance.
De andersluidende uitleg van de eerste alinea van deze brieven door (de advocaat van) Ebag Ede, te weten dat er met deze brieven alleen werd bevestigd aan Scania Finance dat er een restwaardegarantie bestond waar HSF een beroep op kon doen, is tegen deze achtergrond, gezien de duidelijke verklaring van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] , de opsteller van de brieven en gezien de aan de brieven voorafgaande mailwisseling zodanig onaannemelijk dat deze niet gevolgd kan worden.
Dit betekent dat de vraag wie de contractspartijen waren bij de verkoop van de trekkers onbesproken kan blijven; de verbintenissen uit de brieven van 27 oktober 2006 en 6 december 2006 zijn ontstaan tussen Ebag Ede en Scania Finance.
Daarmee falen de grieven II tot en met V en behoeft de (onvoorwaardelijke) incidentele grief I geen verdere bespreking.
3.5
De grieven VI tot en met VIII leggen de vraag voor of een toereikende volmacht aan [verkoop-/commercieel directeur EBAG] was verleend, met name om restwaardegaranties af te geven.
De vraag of volmacht is verleend dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van art. 3:33 en 3:35 BW. Het komt daarbij aan op hetgeen de volmachtgever en de gevolmachtigde over en weer hebben verklaard en uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben mogen begrijpen (vaste rechtspraak, zie onder meer HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9243, NJ 2012, 686).
In het bestreden vonnis zijn de relevante getuigenverklaringen geciteerd en heeft de rechtbank (onder 5.8.1) vastgesteld dat [verkoop-/commercieel directeur EBAG] stilzwijgend gevolmachtigd was (zonder dat daaraan een uitdrukkelijke volmacht ten grondslag lag) om namens Ebag Ede voertuigen te verkopen. Vervolgens heeft de rechtbank (in 5.8.2 tot en met 5.8.5) uitgebreid gemotiveerd geoordeeld dat vast is komen te staan dat [verkoop-/commercieel directeur EBAG] op grond van een stilzwijgende volmacht gerechtigd was restwaardegaranties namens Ebag Ede aan te gaan. Het hof verwijst naar die overwegingen en maakt die tot de zijne.
3.6
Met name blijkt, ook naar het oordeel van het hof, uit de getuigenverklaringen dat [verkoop-/commercieel directeur EBAG] gevolmachtigd was namens Ebag Ede verkoopovereenkomsten ter zake voertuigen te sluiten. Op dat punt verschillen de getuigen niet in hun verklaringen, ook [statutair directeur EBAG] spreekt dit niet tegen in zijn getuigenverklaring.
Verder is voldoende komen vast te staan dat die volmacht ook gold voor de met deze verkopen nauw samenhangende afgifte van restwaardegaranties. Zowel [verkoop-/commercieel directeur EBAG] als [voormalig algemeen directeur EBAG] (in 2006/2007 algemeen directeur van het Ebag-concern) hebben verklaard dat de restwaardegaranties werden afgegeven en ondertekend door iedereen die met klanten onderhandelde, niet alleen door de verkoopdirecteur, maar ook door verkopers en dat deze garanties ook steeds door de betreffende Ebag-entiteiten werden nagekomen. [verkoop-/commercieel directeur EBAG] heeft verklaard dat over grotere deals (meer dan 10 voertuigen) overleg werd gevoerd met [voormalig algemeen directeur EBAG] of met [statutair directeur EBAG] . [voormalig algemeen directeur EBAG] heeft verklaard dat [verkoop-/commercieel directeur EBAG] aan hem verantwoording aflegde, dat er altijd overleg was over uit te brengen offertes en de daarmee samenhangende restwaardegaranties, zeker wanneer het grotere transacties betrof: “Het ging nooit zonder overleg met [statutair directeur EBAG] ”, zo verklaart [voormalig algemeen directeur EBAG] .
Dat deze volmacht beperkt was, in die zin dat alleen [statutair directeur EBAG] bevoegd was om toestemming te geven voor de restwaardegaranties of om deze te tekenen, wordt alleen expliciet door [statutair directeur EBAG] zelf verklaard en niet door één van de andere getuigen. [verkoop-/commercieel directeur EBAG] verklaart onomwonden dat hij bevoegd was (aangewezen door [voormalig algemeen directeur EBAG] ) om offertes/bevestigingen, met daarin opgenomen restwaardegaranties, te ondertekenen en [voormalig algemeen directeur EBAG] heeft verklaard dat [statutair directeur EBAG] nooit een punt heeft gemaakt van het al dan niet ontbreken van formele bevoegdheid.
Een dergelijke beperking is in ieder geval niet bekend gemaakt binnen het bedrijf. [verkoop-/commercieel directeur EBAG] wist hier niet van en [voormalig algemeen directeur EBAG] evenmin. [financiel controller] , de financial controller, heeft weliswaar verklaard dat de restwaardegaranties waarvan hij op enig moment kennis nam, enkel door [statutair directeur EBAG] waren ondertekend, maar dat sluit niet uit dat naast [statutair directeur EBAG] ook anderen binnen het bedrijf dergelijke garanties ondertekenden. Tevens verklaart hij dat de bevoegdheden binnen het bedrijf niet zwart op wit stonden en dat er niet expliciet beperkingen in bevoegdheden werden opgelegd. Ook [statutair directeur EBAG] zelf heeft niet verklaard hoe anderen binnen het bedrijf van de door hem gestelde beperking in bevoegdheden op de hoogte zijn gebracht; van het door hem genoemde directiestatuut weet geen van de andere getuigen af.
Dat [verkoop-/commercieel directeur EBAG] tevens bij andere transacties dan in deze zaak in geschil restwaardegaranties afgaf, die vervolgens ook steeds door de betreffende Ebag-entiteit werden nagekomen, wordt bevestigd door de getuigen [toenmalig directeur HSF] , toenmalig directeur van HSF en [directeur/eigenaar HSF] , directeur/eigenaar van HSF. Uit hun verklaringen blijkt dat ook zij (als vaste zakenpartners van Ebag Nijmegen) niet op de hoogte waren van binnen het Ebag-concern geldende beperkingen in de bevoegdheid tot het aangaan van restwaardegaranties.
In de functie van [verkoop-/commercieel directeur EBAG] , of hij nu aangeduid wordt als verkoopdirecteur of commerciële directeur, ligt voorts besloten dat hij bevoegd was tot het sluiten van verkopen en daarmee samenhangende overeenkomsten. Daaronder kan ook deze separate, niet in een orderbevestiging vervatte restwaardegarantie worden begrepen, die (zoals in de branche gebruikelijk) verband hield met de financiering van de verkochte trekkers.
Op grond van deze en de door de rechtbank genoemde bijkomende omstandigheden mocht [verkoop-/commercieel directeur EBAG] er vanuit gaan dat hij bevoegd was tot het ondertekenen van de brieven van 27 oktober 2006 en 6 december 2006 en heeft hij de restwaardegarantie afgegeven binnen de grenzen van zijn bevoegdheid als vertegenwoordiger van Ebag Ede.
3.7
Hieruit volgt dat de in de brief van 6 december 2006 vervatte restwaardegarantie (op grond van artikel 3:66 lid 1 BW) geldt als een door Ebag Ede afgegeven garantie. Scania Finance kan zich dus jegens Ebag Ede op deze garantie beroepen.
Dit betekent dat de grieven VI tot en met VIII falen en dat grief I geen (nadere) bespreking meer behoeft.

4.De slotsom

4.1
De grieven I tot en met VIII en X falen. Aan behandeling van grief IX en de (voorwaardelijke) incidentele grief II komt het hof niet toe. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, in de hoofdzaak en voor zover het is gewezen tussen Scania Finance en Ebag Ede (in verband met de hiervoor in 1.3 genoemde doorhaling van de zaak, voor zover de vorderingen van Scania Finance gericht waren tegen [verkoop-/commercieel directeur EBAG] en voor zover de vorderingen van Ebag Ede gericht waren tegen [verkoop-/commercieel directeur EBAG] ).
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Ebag Ede in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van Scania Finance zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.213,--
- salaris advocaat € 7.838,- (2 punten x appeltarief VI ad € 3.919,- )
Vanwege de samenhang tussen principaal en incidenteel beroep zullen in incidenteel beroep niet separaat kosten worden vastgesteld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 10 februari 2016, in de hoofdzaak en voor zover het is gewezen tussen Scania Finance en Ebag Ede;
veroordeelt Ebag Ede in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Scania Finance vastgesteld op € 5.213,- voor griffierecht en op € 7.838,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, I. Brand en M.G. van ’t Westeinde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.