Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
- op de koopsom een voorschot is ontvangen van € 7.000,-;
- een bedrag van € 32.000,- in depot is gebleven bij de notaris in verband met een conservatoir beslag op de woning van [X] B.V. van € 32.000,-;
- de netto-opbrengst met inachtneming van het depot € 35.973,68 bedraagt en is overgemaakt op rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van de Erven [erflaatster] , zo blijkt uit de afschriften van deze bankrekening (productie 19 tab 3 bij memorie van grieven.
3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
“De voorlopige boedelbeschrijving van wijlen mevr. [erflaatster] ”van de hand van [geïntimeerde] (productie 7 bij dagvaarding eerste aanleg);
“Opstelling gevorderde schadevergoeding”van de hand van [appellante] (productie 16 bij dagvaarding eerste aanleg);
“lasten van de boedel van wijlen mevr. [erflaatster] ”van de hand van [geïntimeerde] (productie 1 bij conclusie van antwoord);
“Verantwoording besteedde tijd en kosten ten behoeve van boedelbeheer wijlen mevrouw [erflaatster] ”van de hand van [geïntimeerde] (productie 3 bij de conclusie van antwoord);
“Overzicht van contante opnames en overboekingen verricht door de heer [geïntimeerde] met bankpas [nummer] ”van de hand van [appellante] (productie 18 tab 2 bij memorie van grieven);
“Opstelling gevorderde schadevergoeding (éx aequo et bono’ ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid’)”die [appellante] heeft gemaakt in productie 16 bij dagvaarding in eerste aanleg. Deze grieven slagen in zoverre. De rechter dient ingevolge artikel 24 Rv de zaak te onderzoeken en te beslissen op de grondslag van hetgeen [appellante] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Het hof zal anders dan de rechtbank bij de beoordeling van de schade en de begroting daarvan productie 16 van [appellante] en de daarin opgenomen stellingen als uitgangspunt nemen en daarbij acht slaan op het verweer van [geïntimeerde] en de overige hiervoor in 3.4 opgesomde stukken.
€ 90.933,45.
“lasten van de boedel van wijlen mevr. [erflaatster] ”(productie 1 bij conclusie van antwoord) nog schulden op tot een totaal van
“AAB”(opgenomen in de voorlopige boedelbeschrijving van [geïntimeerde] ) en € 17.000,- met vermelding
“H&P”(niet opgenomen in de voorlopige boedelbeschrijving van [geïntimeerde] ). [geïntimeerde] verklaart dat dit bedragen zijn waarvoor hij via zijn zakelijke bedrijven werkzaamheden heeft verricht voor de boedel. Het hof laat al deze schulden buiten beschouwing. [geïntimeerde] heeft zich niet verantwoord voor deze uitgaven, terwijl hij daartoe als (gewezen) executeur wel verplicht was. De gevolgen van dat nalaten moeten voor zijn rekening blijven. Verder is niet gebleken dat [geïntimeerde] of zijn bedrijven een recht konden gelden op vergoeding voor werkzaamheden voor de boedel en op welke wijze die vergoedingen zijn berekend of tot stand gekomen. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen erflaatster onder 5 in haar testament heeft bepaald:
“De executeur heeft geen recht op loon”.
€ 21.547,36 (€ 20.547,36 + € 4.200,- - € 3.200,-).
€ 90.933,45 (3.7 onder d) en
€ 21.547,36(3.8 onder f). Dat verschil is:
€ 69.386,09.Dit is het bedrag dat [geïntimeerde] aan [appellante] ter beschikking had moeten stellen.
€ 49.386,09moet betalen.
€ 49.386,09. Grief 5 faalt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vorderingen van [appellante] met inachtneming van het vorenstaande alsnog toewijzen als volgt. Het hof zal [geïntimeerde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
4.De beslissing
€ 49.386,09vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 augustus 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;