Van behoeftigheid van de vrouw is sprake als zij niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
Het hof passeert de stelling van de man dat [naam kind 1] aan de vrouw een bijdrage kan betalen voor kost en inwoning, nu tegenover een eventuele bijdrage ook feitelijke kosten staan die de vrouw voor hem heeft en bovendien ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] weer zal starten met een opleiding.
Het hof is van oordeel dat de man zijn- door de vrouw betwiste - stelling dat de vrouw inkomsten verwerft met schoonmaakwerkzaamheden die niet worden geadministreerd en opgegeven niet aannemelijk heeft gemaakt. De feitelijke gegevens die de man ter nadere onderbouwing van die stelling heeft overgelegd zijn door de vrouw voldoende gemotiveerd betwist. Gelet op het opleidingsniveau van de vrouw en haar leeftijd is het begrijpelijk dat de vrouw in verband met haar relatief hoge uurloon haar huidige dienstverband wil voortzetten. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij haar uren bij de gemeente niet structureel kan uitbreiden en ook dat het weinig zinvol is om een andere baan te zoeken, omdat zij dan waarschijnlijk genoegen moet nemen met een veel lager uurloon, waardoor haar inkomen bij een uitbreiding van uren niet of nauwelijks tot een hoger inkomen zal leiden.
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat zij slechts tweeëntwintig uur per week werkzaam is. Gebleken is dat het met de thans jongvolwassen kinderen van partijen inmiddels redelijk goed gaat. In het licht van haar situatie en van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt gedurende de afgelopen jaren, waardoor de mogelijkheden voor de vrouw om aanvullend werk te kunnen verrichten gunstiger zijn geworden, is het hof van oordeel dat het mogelijk moet zijn voor de vrouw om naast haar baan bij de gemeente enige aanvullende werkzaamheden te verrichten en dat zij daarmee haar inkomen kan verhogen, temeer omdat van de vrouw ook in het kader van de beoordeling van haar verzoek tot het vaststellen van een eventuele partneralimentatiebijdrage wordt verwacht dat zij zich tot het uiterste inspant om zoveel mogelijk zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien.
Uit de onderbouwing van de stelling van de vrouw dat zij haar inkomen niet kan verhogen door meer uren te gaan werken, kan het hof niet afleiden dat zij alles in het werk gesteld heeft op dit punt. Aan die stelling wordt om die reden voorbij gegaan. Het hof is van oordeel dat de vrouw naast haar huidige werk bij de gemeente bijvoorbeeld laaggeschoold werk in de zorg, de horeca of de schoonmaakbranche gedurende een gering aantal uren per week kan verrichten. Bovendien is uit de door de vrouw overgelegde inkomensgegevens 2018 gebleken dat zij af en toe extra werkzaamheden kan verrichten bij de gemeente in verband met incidenteel voorkomende evenementen of vervanging van een collega en dat dit tot substantiële extra inkomsten kan leiden. Verder zal het hof rekening houden met een bedrag van € 50,- netto per maand voor het reinigen van de sanitaire voorziening ten behoeve van de markt als extra inkomsten. Alles overziend, is het hof van oordeel dat de vrouw in redelijkheid in staat moet worden geacht haar inkomsten te verhogen met een bedrag van € 200,- netto per maand. Ten gevolge daarvan heeft zij geen behoefte meer aan een aanvullende bijdrage € 741,- bruto, maar nog slechts aan een bijdrage van € 250,- bruto per maand. Een partneralimentatie van € 741,- bruto per maand leidt voor de vrouw naast haar eigen huidige inkomen bij de gemeente - dat blijkens de jaaropgave 2017 € 21.027,- bruto bedroeg - tot een netto besteedbaar inkomen van circa € 1.925,- per maand. Een partneralimentatie van € 250,- bruto per maand en een extra netto inkomen van € 50,- plus € 200,- per maand leidt tot een vergelijkbaar netto besteedbaar inkomen.
Het hof is van oordeel dat de man naar draagkracht in de resterende huwelijksgerelateerde behoefte van € 250,- bruto per maand dient te voorzien. Aldus slaagt de tweede grief van de man gedeeltelijk.