ECLI:NL:GHARL:2018:8287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.229.448
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvermogen onder Marokkaans recht met betrekking tot vergoedingsrecht voor in Marokko verkochte woning

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding heeft uitgesproken en de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft aangehouden. De vrouw heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank, die de hoogte van haar vergoedingsrecht ter zake van een in Marokko verkochte woning heeft vastgesteld op 41.666 dirham.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vrouw en de man in persoon zijn verschenen. De vrouw betwist dat de man een lening van 250.000 dirham heeft ontvangen van zijn oom voor de aankoop van de woning en stelt dat het volledige aankoopbedrag uit gezamenlijk spaargeld is gefinancierd. De man heeft echter bewijs geleverd van de lening en de rechtbank heeft geoordeeld dat de man in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het vergoedingsrecht van de vrouw ter grootte van 41.666 dirham is bevestigd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de overwegingen dat de man niet in hoger beroep is gegaan tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft aangetoond dat hij voor het huwelijk al een bedrag van 200.000 dirham aan spaargeld had. Het hof heeft de argumenten van de vrouw met betrekking tot de verkoopprijs van de woning en de hoogte van het vergoedingsrecht verworpen, en heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op het vergoedingsrecht zoals vastgesteld in de bestreden beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.229.448
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 351213 (echtscheiding) en 351214 (verdeling))
beschikking van 18 september 2018
inzake
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht,
en
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 april 2015, 30 mei 2016 en 8 september 2017, zoals hersteld bij beschikking van 8 november 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Voormelde beschikking van 8 september 2017 zal hierna ook ‘de bestreden beschikking’ worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 december 2017;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van mr. Cortet van 6 augustus 2018 met een brief van mr. Cortet van diezelfde datum;
- een faxbericht van mr. Ilahibaks-Gulzar van 7 augustus 2018 met als bijlage een medische verklaring.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 augustus 2018 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is in persoon verschenen zonder zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op [trouwdag] te [plaats] , met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen hebben beiden de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De vrouw heeft op [datum] een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij voormelde beschikking van [datum echtscheiding] is de echtscheiding van partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op [datum ontbinding huwelijk] ontbonden door inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag.
3.4
Bij voormelde beschikking van [datum echtscheiding] heeft de rechtbank voorts - voor zover thans van belang - de behandeling van de verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
3.5
Bij voormelde beschikking van 30 mei 2016 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - de man toegelaten te bewijzen dat:
a. hij voor het huwelijk reeds een bedrag van 200.000 dirham (€ 18.213,-) aan spaargeld had en dat hij dit bedrag op 27 juli 1998 heeft gebruikt om een deel van de koopsom voor de woning in [plaatsnaam] in Marokko aan te kopen;
b. hij een bedrag van 250.000 dirham (€ 22.767,-) heeft geleend van zijn oom, genaamd [naam] , en dit bedrag heeft gebruikt voor de aankoop op 27 juli 1998 van de woning in [plaatsnaam] te Marokko .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - bepaald dat de vrouw jegens de man ter zake van de in Marokko verkochte woning, gelegen in [plaatsnaam] , welke woning aan de man in eigendom toebehoorde, een vergoedingsrecht heeft ter grootte van de tegenwaarde in euro’s van 41.666 dirham. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de vaststelling van de hoogte van het vergoedingsrecht van de vrouw jegens de man ter zake van de in Marokko verkochte woning. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het vastgestelde vergoedingsrecht van de vrouw jegens de man te vernietigen en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw jegens de man ter zake van de in Marokko verkochte woning, gelegen in [plaatsnaam] , welke woning aan de man in eigendom toebehoorde, een vergoedingsrecht heeft ter grootte van de tegenwaarde in euro’s van 375.000 dirham, zijnde € 33.641,- althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek als ongegrond af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof heeft op 6 augustus 2018 een verzoek van mr. Cortet namens mr. Ilahibaks-Gulzar tot aanhouding van de mondelinge behandeling op 7 augustus 2018 ontvangen in verband met verhindering van mr. Ilahibaks-Gulzar wegens dringende gezondheidsredenen. De griffier van het hof heeft op 6 augustus 2018 telefonisch contact gehad met mr. Ilahibaks-Gulzar en mr. Ilahibaks-Gulzar heeft daarbij het verzoek tot aanhouding nader toegelicht. Op 7 augustus 2018 heeft het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling een fax van mr. Ilahibaks-Gulzar ontvangen met een medische verklaring van haar huisarts van 7 augustus 2018 ter onderbouwing van haar verhindering. Het hof heeft het uitstelverzoek afgewezen omdat het hof van oordeel is dat het de verantwoordelijkheid van mr. Ilahibaks-Gulzar is om, in het geval dat het voor haar niet mogelijk is de mondelinge behandeling bij te wonen, vervanging te regelen.
5.2
Niet in geschil is dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door Marokkaans recht, zoals door de rechtbank in de beschikking van 30 mei 2016 in rechtsoverwegingen 3.4., 3.5. en 3.6. is overwogen.
5.3
De vrouw voert in haar eerste en tweede grief aan dat de man niet is geslaagd in bewijsopdracht b. (inhoudende dat hij 250.000 dirham heeft geleend van zijn oom [naam] voor de aankoop van de woning in Marokko ) en dat onterecht is geoordeeld dat een deel van de koopprijs van die woning is gefinancierd door middel van een lening. Zij betwist dat de man voor de aankoop een bedrag van 250.000 dirham heeft geleend van zijn oom [naam] . Volgens de vrouw vormt een onderhandse ongedateerde schriftelijke verklaring onvoldoende bewijs om het bestaan van de lening aan te nemen. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag van de lening op zijn bankrekening is bijgeschreven en de man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op de lening heeft afgelost. De woning in Marokko is volledig gefinancierd uit tijdens het huwelijk gespaard geld, aldus de vrouw.
5.4
De man voert verweer. Hoewel hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat hij het bewijs moest leveren, heeft hij afgezien van het instellen van incidenteel hoger beroep, omdat hij een snelle afwikkeling van de verdeling wil.
Volgens de man heeft hij 250.000 dirham van zijn oom [naam] geleend voor de aankoop op 27 juli 1998. Op 21 juli 2001 heeft hij een bedrag van 50.000 dirham afgelost (uit door partijen gezamenlijk gespaard geld) op deze lening. Op 24 mei 2013 is de woning verkocht voor 600.000 dirham. Van de opbrengst heeft hij het overige deel van de lening, te weten 200.000 dirham, middels een betaalcheque afgelost.
In het geval dat geen lening zou zijn afgesloten, zouden partijen vanaf de huwelijkssluiting tot 1998, dus tien jaar lang, een bedrag van 450.000 dirham, ofwel ongeveer € 40.980,-, moeten hebben gespaard. Omgerekend naar guldens zouden partijen dan jaarlijks bijna 9.000,- gulden moeten hebben gespaard, zodat in 1998 een tegoed van bijna 90.000,- gulden was opgebouwd. Dat is volgens de man niet aannemelijk, gelet op het feit dat de vrouw voor het huwelijk geen inkomen uit arbeid noch vermogen had en de vrouw de eerste tien jaren van het huwelijk niet buitenshuis heeft gewerkt. De vrouw heeft ook niet nader onderbouwd dat partijen een dergelijk bedrag konden sparen. De man heeft in zijn getuigenverklaring aangegeven dat partijen gedurende de periode 1988 tot 1998 geen geld overhielden. Partijen reserveerden jaarlijks een bedrag van ongeveer een paar duizend gulden voor vakanties in Marokko . Het spaargeld werd dus vrijwel volledig geconsumeerd.
5.5
Het hof stelt vast dat geen hoger beroep is ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat de man niet is geslaagd in het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij voor het huwelijk reeds een bedrag van 200.000 dirham (€ 18.213,-) aan spaargeld had en dat dit bedrag is gebruikt om een deel van de koopsom voor de woning in Marokko te betalen. Niet langer in geschil is dus dat in ieder geval een bedrag van 200.000 dirham, afkomstig uit tijdens het huwelijk gespaard geld, is geïnvesteerd in de woning in Marokko .
5.6
Met betrekking tot bewijsopdracht b., inhoudende dat een bedrag van 250.000 dirham voor de aankoop van de woning in Marokko is geleend van oom [naam] , overweegt het hof als volgt. De man heeft in eerste aanleg een ongedateerde schriftelijke verklaring van zijn oom [naam] met een gelegaliseerde handtekening overgelegd, waarin zijn oom verklaart dat de man hem heeft terugbetaald wat hij hem verschuldigd was vanwege een lening van 250.000 dirham op 20 juli 1998 door betaling van 50.000 dirham op 21 juli 2001 en 200.000 dirham op 25 mei 2013. De man heeft in het kader van bewijsopdracht b. bij de rechtbank verklaard dat zijn oom het bedrag van 250.000 dirham in 1998 in zijn bijzijn heeft opgenomen bij de bank in Marokko . Hij heeft zelf een bedrag van 200.000 dirham opgenomen. Vervolgens hebben zij deze bedragen contant aan de verkoper van de woning in Marokko gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broer van de man geen feiten uit eigen waarneming kon vertellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van de broer niet kan bijdragen aan het bewijs van de lening. Voorts overweegt de rechtbank dat de vrouw niet nader heeft toegelicht waarom de legalisatie geen waarde heeft en dat daarom aan deze stelling voorbij moet worden gegaan. Het hof maakt na eigen onderzoek de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van bewijsopdracht b. tot de zijne en is eveneens van oordeel dat de man is geslaagd in bewijsopdracht b. Gelet op de stellingen van de man omtrent de financiële situatie van partijen in de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 1998, waarbij de vrouw niet heeft betwist dat aanzienlijke bedragen werden uitgegeven voor vakanties van het gezin naar Marokko , is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat partijen het volledige aankoopbedrag van 450.000 dirham bij elkaar hadden gespaard. Mede in dat licht zijn de schriftelijke verklaring van oom [naam] en de getuigenverklaring van de man, in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van het hof voldoende om tot de conclusie te komen dat aannemelijk is dat 250.000 dirham van oom [naam] is geleend voor de aankoop van de woning in Marokko op 27 juli 1998.
De eerste en de tweede grief van de vrouw falen.
5.7
In haar derde grief stelt de vrouw dat de vermogensaanwas in verband met de verkoop van de woning in Marokko geen 150.000 dirham bedraagt. De vrouw heeft van de koper vernomen dat de woning in Marokko op 24 mei 2013 niet is verkocht voor 600.000 maar voor 750.000 dirham. De man heeft 150.000 dirham “onder de tafel” ontvangen. Uit de door haar in hoger beroep overgelegde productie 2 en 3 blijkt dat het saldo bij de Attijariwafa Bank op 7 augustus 2012 een bedrag van 29.305 dirham bedroeg en op 31 augustus 2013 808.449,47 dirham. De toename is ongeveer gelijk aan de door de vrouw gestelde verkoopprijs. Het hof dient de man opdracht te geven inzage in die bankrekening te verschaffen indien hij dat niet uit zichzelf doet.
5.8
De man betwist dat hij 150.000 dirham “onder de tafel” heeft gekregen bij de verkoop van de woning in Marokko . De vrouw moet hiervoor bewijs leveren en heeft dat niet toereikend gedaan. Hij dient geen opdracht te krijgen om relevante informatie van de bankrekening te verstrekken, omdat een deugdelijke juridische grondslag ontbreekt. Een simpele rekensom van het verschil in de banksaldi en de enkele stelling dat de toename op die Marokkaanse bankrekening te verklaren is als de verkoopopbrengst van de woning in Marokko, is in dat kader niet voldoende. Hij legt thans als bijlage I bij zijn verweerschrift een kopie van een bankafschrift van 30 juni 2013 over waaruit blijkt dat op 24 mei 2013 een bedrag van 580.000 dirham is gestort op zijn Marokkaanse bankrekening. Van het bedrag van 600.000 dirham is namelijk een bedrag van 20.000 dirham besteed aan verkoopkosten, waaronder de makelaar. Voorts heeft hij middels een betaalcheque aan oom [naam] 200.000 dirham terugbetaald. Uit het bankafschrift blijkt ook dat op 28 mei 2013 een bedrag van 200.000 dirham is afgeschreven.
5.9
Het hof is van oordeel dat de vrouw - tegenover de gemotiveerde betwisting van de man en het door hem overgelegde bankafschrift van 30 juni 2013 - haar stellingen dat de woning in Marokko niet voor 600.000 maar voor 750.000 dirham is verkocht, onvoldoende nader heeft onderbouwd. De stelling van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat de stellingen en stukken van de man niet blijken te kloppen, omdat oom [naam] en de man hebben verklaard dat de man op 25 mei 2013 een bedrag van 200.000 dirham aan de oom heeft voldaan ter afbetaling van de lening en dit bedrag pas op 28 mei 2018 is afgeschreven, passeert het hof. Het is bij een betaling met een cheque mogelijk dat het bedrag pas enige dagen later van de bankrekening wordt afgeschreven en het bedrag van 200.000 dirham komt ook overeen met hetgeen altijd door de man is gesteld met betrekking tot de lening. Het hof acht aannemelijk dat het bedrag van 200.000 dirham dat is afgeschreven op 28 mei 2013 de aflossing op de lening aan oom [naam] betreft.
De derde grief van de vrouw faalt eveneens.
5.1
Tot slot stelt de vrouw in haar vierde grief dat haar vergoedingsrecht ter zake van de in Marokko verkochte woning moet worden vastgesteld op 375.000 dirham (€ 33.641,-). De opbrengst van 750.000 dirham moet worden gedeeld tegen 50% zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
5.11
De man voert verweer en stelt dat de door de vrouw gestelde verkoopopbrengst en dus de gestelde vermogensaanwas reeds in het kader van de derde grief is betwist. Ook betwist hij het door de vrouw gestelde vergoedingspercentage van 50% van de vermogensvermeerdering. Hij meent dat een vergoedingspercentage van 30% alleszins redelijk is. Het huwelijk van partijen is een zogenaamd oud huwelijk van voor de inwerkingtreding van artikel 49 Mudawwanah 2004. Op grond van dat artikel kunnen echtgenoten een akte opmaken waarin hun afspraken over het vermogensrechtelijke gebruik en de verdeling van de vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk zijn opgenomen. Bij de huwelijkssluiting worden de echtgenoten hiervan in kennis gesteld door de twee adls. Een verdeling bij helfte is geenszins de bedoeling van het Marokkaanse Familierecht. Uit de jurisprudentie blijkt dat veel rechtbanken en gerechtshoven tot een vergoedingsrecht komen van 50%, indien de vrouw de zorg voor de huishouding én inkomsten uit arbeid heeft. Indien de vrouw ‘alleen’ de zorg voor de kinderen heeft, wordt het vergoedingsrecht vastgesteld op een percentage variërend van 25 tot 35%. In de situatie van partijen heeft de vrouw in de periode van 1989 tot 1999 geen inkomsten uit arbeid gehad.
5.12
Het hof is van oordeel dat ook de vierde grief van de vrouw faalt. Hiervoor is reeds in het kader van de beoordeling van de derde grief van de vrouw overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de woning voor een ander bedrag dan 600.000 dirham is verkocht. Omdat de eerste twee grieven van de vrouw eveneens falen, blijft het oordeel van de rechtbank dat 5/9 deel van de oorspronkelijke koopprijs is gefinancierd uit gezamenlijk spaargeld (200.000 dirham bij de aankoop van de woning en 50.000 dirham als aflossing op de lening aan oom [naam] in 2001), en dat de waardevermeerdering die hieraan moet worden toegeschreven 5/9 x 150.000 = 83.333 dirham bedraagt, in stand.
Nu de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen het door de rechtbank gehanteerde percentage van 50 in het kader van het deel van de waardevermeerdering waarop de vrouw aanspraak kan maken, behoeft de stelling van de man dat de rechtbank een percentage van 30 had moeten hanteren geen nadere bespreking.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de vrouw. De in de bestreden beschikking opgenomen beslissing van de rechtbank dat de vrouw jegens de man een vergoedingsrecht heeft ter grootte van de tegenwaarde in euro’s van 41.666 dirham, zal worden bekrachtigd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 september 2017, zoals hersteld bij beschikking van 8 november 2017, met betrekking tot het vergoedingsrecht van de vrouw jegens de man ter zake van de in Marokko verkochte woning, gelegen in [plaatsnaam] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 18 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.