In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2013. De belanghebbende, een advocaat en ondernemer, had tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt, dat door de Inspecteur gedeeltelijk werd gegrond verklaard. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen verminderd. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep.
De kern van het geschil was of de Inspecteur beschikte over een nieuw feit om te kunnen navorderen en of er sprake was van duurzaam overtollige liquide middelen die tot het privévermogen moesten worden gerekend. De belanghebbende voerde aan dat hij de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen rekende vanwege onzekere omstandigheden in de toekomst, zoals de afhankelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en de continuïteit van zijn praktijk. De Inspecteur stelde dat een bedrag van € 50.000 voldoende was voor de lopende kosten en dat het meerdere als duurzaam overtollig moest worden aangemerkt.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de liquide middelen boven de € 50.000 duurzaam overtollig waren. Het Hof vond de door de belanghebbende aangevoerde onzekerheden reëel en oordeelde dat hij niet de grenzen van de redelijkheid had overschreden door de liquide middelen tot een bedrag van € 388.988 tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Het Hof verklaarde het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond en het incidenteel hoger beroep van de belanghebbende gegrond. De navorderingsaanslagen werden verminderd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.