ECLI:NL:GHARL:2018:8220

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
21-000981-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van een strafzaak naar de politierechter wegens nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 december 2015. De raadsvrouw van de verdachte, mr. B.A.F. van Drimmelen, verzocht om terugwijzing van de zaak naar de politierechter, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de rechtsdag, wat volgens haar de geldigheid van het onderzoek in eerste aanleg in twijfel trok. Het hof heeft vastgesteld dat de raadsvrouw niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de zitting in eerste aanleg, waardoor zij niet aanwezig kon zijn. Dit leidde tot de conclusie dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de politierechter, zodat deze opnieuw recht kan doen met inachtneming van de procedurele vereisten. Het hof heeft daarbij ook opgemerkt dat de raadsvrouw in de veronderstelling verkeerde dat zij geregistreerd stond als raadsvrouw, wat in dit specifieke geval verontschuldigbaar was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak terugverwezen, zodat de verdachte alsnog een eerlijke behandeling kan krijgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000981-16
Uitspraak d.d.: 30 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2015 met parketnummer 16-659402-15 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot terugwijzing van de zaak naar de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B.A.F. van Drimmelen, naar voren is gebracht.

Geldigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg

Door de raadsvrouw is bij appelschriftuur en ter zitting verzocht de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. Volgens de raadsvrouw is het onderzoek in eerste aanleg nietig, nu zij niet conform artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering van de rechtsdag op de hoogte is gebracht en zij daarvan ook anderszins niet op de hoogte was.
Op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. ECLI:HR:1996:ZD0442) terugwijzing onder meer plaats te vinden wanneer de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij/zij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem/haar tevoren bekend was. Tot zodanige personen dienen, naast de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (OM), de verdachte en diens raadsman/-vrouw te worden gerekend. Van een dergelijke terugwijzing kan alleen worden afgezien als door de advocaat-generaal en de verdediging een beslissing in de hoofdzaak door het hof wordt verlangd.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is op 8 april 2015 aangehouden en in verzekering gesteld. Mr. Van Drimmelen is in de piketdienst opgetreden als raadsvrouw van verdachte. Op 10 april 2015 heeft een toetsing van de inverzekeringstelling ex artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering door de rechter-commissaris plaatsgevonden. De raadsvrouw was daarbij aanwezig. Verdachte is op 11 april 2015 in vrijheid gesteld. Aan de zaak is het parketnummer 16‑652269-15 toegekend. De raadsvrouw heeft op 11 april 2015 een e-mail aan de afdeling ZSM van het OM gestuurd ter attentie van de officier van justitie met vragen over het vervolg in de zaak van verdachte. De raadsvrouw heeft op 1 juni 2015 gebeld met het parket en er zijn toen aan haar telefonisch inlichtingen verstrekt over de strafzaak. De raadsvrouw heeft na 6 mei 2015 het einddossier toegezonden gekregen. In het dossier bevindt zich voorts een e-mail van [griffier], medewerker van de strafgriffie van de rechtbank Midden-Nederland, van 12 april 2016 gericht aan het hof, waarin zij meedeelt dat de raadsvrouw in de zaak met parketnummer 16-652269-15 bekend was maar dat er op 29 mei 2015 een nieuw parketnummer, te weten 16-659402-15, is aangemaakt en de raadsvrouw onder dat nieuwe parketnummer niet bekend was. De zaak is afgedaan onder laatst genoemd parketnummer.
De zitting bij de politierechter vond plaats op 18 december 2015. Verdachte en de raadsvrouw waren daarbij niet aanwezig. De politierechter heeft verstek verleend, nu de dagvaarding voor de zitting in eerste aanleg, middels een griffiebetekening, rechtsgeldig aan verdachte is betekend. Er is geen afschrift van de dagvaarding aan mr. Van Drimmelen gezonden.
Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat de raadsvrouw is opgetreden als piketadvocaat en de verdachte heeft bijgestaan tijdens de toetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris niet met zich brengt dat de raadsvrouw door de politierechter of andere justitiële autoriteiten moest worden aangemerkt als raadsvrouw die de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting in eerste aanleg (eveneens) zou bijstaan. Mr. Van Drimmelen had, om als (gekozen) raadsvrouw te worden aangemerkt vóór de behandeling van de zaak in eerste aanleg een schriftelijke kennisgeving (stelbrief) aan de griffie van de rechtbank moeten zenden. Een dergelijke stelbrief ontbreekt. In zoverre faalt het preliminaire verweer.
Het hof overweegt voorts dat, hoewel de raadsvrouw geen stelbrief heeft verzonden, zij op grond van het contact met [griffier] kennelijk in de, hoewel onjuiste maar in dit specifieke geval verontschuldigbare, veronderstelling verkeerde dat zij als raadsvrouw wél geregistreerd stond en, een en ander gezien in het licht van de wijziging van het parketnummer, mocht verwachten dat zij een oproep voor de zitting in eerste aanleg zou ontvangen. Dat brengt mee dat - alles afwegende - naar het oordeel van het hof de zaak dient te worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland.
Het hof merkt nog op dat inmiddels door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, twee getuigen zijn gehoord. De processen-verbaal van deze verhoren zijn gevoegd in het dossier en zullen worden meegezonden aan de rechtbank.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 30 augustus 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.