ECLI:NL:GHARL:2018:8069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
18/00043
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die door de Inspecteur is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft de periode van 18 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016, waarbij belanghebbende een bedrag van € 2.206 aan belasting en een gelijk bedrag aan verzuimboete is opgelegd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover het de boete betreft en de boete verminderd tot € 441. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de naheffingsaanslag en de boete onterecht zijn opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op 8 oktober 2016 feitelijk de beschikking had over een auto met een Pools kenteken, maar dat hij slechts op die dag de auto ter beschikking heeft gehad. Het Hof oordeelt dat belanghebbende voldoende tegenbewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet terecht zijn opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, de naheffingsaanslag en de verzuimboete worden vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00043
uitspraakdatum: 11 september 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017, nummer AWB 17/3452, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 18 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd van € 2.206. Bij beschikking is een verzuimboete van € 2.206 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover het de boete betreft en de boete verminderd tot € 441.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende staat sinds 24 september 2013 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) op het adres [a-straat 1] te [Z] .
2.2.
Op 11 maart 2014 is een Alfa Romeo met kenteken [00-YY-YY] op naam van belanghebbende gesteld.
2.3.
Op 8 oktober 2016 is door toezichtmedewerkers van de Belastingdienst geconstateerd dat met een motorrijtuig, merk Audi A4, voorzien van het Poolse kenteken [YYY0000Y] (hierna: de auto) gebruik van de weg werd gemaakt. Belanghebbende was ten tijde van de controle de bestuurder van de auto. [A] (hierna ook: [A] ) zat ook in de auto en heeft tijdens de controle verklaard dat hij een proefrit maakte en deze auto waarschijnlijk wilde kopen en er daarna meteen mee naar Polen wilde.
2.4.
[B] (hierna: [B] ) is van 18 juni 2015 tot 14 oktober 2016 geregistreerd als eigenaar van de auto. [C] (hierna ook: [C] ) is vanaf 14 oktober 2016 geregistreerd als eigenaar van de auto.
2.5.
In het dossier zit een factuur voor een reparatie van de auto op 8 oktober 2016. De factuur is afkomstig van Autoreparatie [D] en op naam gesteld van [C] .
2.6.
Naar aanleiding van de constatering op 8 oktober 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende over de periode 18 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016 de naheffingsaanslag MRB met verzuimboete opgelegd.
2.7.
[A] heeft op 15 december 2017 het volgend geschreven:
“Ik heb me aangemeld [A] Ik beschrijf de gebeurtenis van 8.10.2016. Op 8 oktober 2016 nam ik liet over voor reparaties Audi A4 kenteken [YYY0000Y] . na reparatie dynamo en opladen rond 5 pm.lk heb gebeld de klant die de alfa romeo 166 in de reparatie had Ik ga op proefreis naar Zutphen, hij kan met mij meegaan. op de terugweg. op de terugweg was ik vreselijk slecht dus ik vroeg het hem om de audi in te brengen naar Deventer. toen stopte rond 18.30 onze politie en het probleem was in de wereld.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft aangetoond met ingang van welke dag de auto in Nederland aan hem ter beschikking heeft gestaan.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto hem enkel op 8 oktober 2016 ter beschikking heeft gestaan. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet is geslaagd in het geven van het tegenbewijs en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet MRB wordt ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting geheven. Op grond van artikel 6 van de Wet MRB wordt de belasting geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.
4.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel van de Wet MRB wordt een motorrijtuig gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorvoertuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet MRB wordt een houder als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet zijnde een lichaam, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland als ingezetene is ingeschreven in de BRP.
4.3.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet MRB vangt voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat het tijdvak aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg in Nederland aanvangt en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB vangt voor de toepassing van artikel 7, derde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0006324/2018-01-01) voor dat motorrijtuig het tijdvak aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de BRP, genoemd in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later, tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerde motorrijtuig in Nederland ter beschikking heeft gestaan, in welk geval het tijdvak aanvangt met die datum.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende tijdens de controle op 8 oktober 2016 feitelijk de beschikking had over de auto, die was geregistreerd in het buitenland. Ook is niet in geschil dat belanghebbende ten tijde van deze controle in de BRP stond ingeschreven op een Nederlands adres. Alsdan vangt ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB het tijdvak aan met ingang van de dag waarop belanghebbende is ingeschreven in de BRP en, zolang de auto in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later, tenzij door belanghebbende wordt aangetoond met ingang van welke dag de auto in Nederland aan belanghebbende ter beschikking heeft gestaan.
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet feitelijk de beschikking over de auto had in de periode waarover is nageheven. Hij heeft slechts kort op 8 oktober 2016 de feitelijke beschikking over de auto gehad. Belanghebbende heeft een eigen auto, een Alfa Romeo met kenteken [00-YY-YY] , die hij ter reparatie heeft aangeboden aan Autoreparatie [D] . Op 8 oktober 2016 stond de Alfa Romeo ook nog bij Autoreparatie [D] . Er is geen factuur van de reparatie, alles is contant gegaan, aldus belanghebbende. Ook de auto van het merk Audi, type A4 was die dag ter reparatie aanwezig bij [A] . [A] heeft belanghebbende verzocht met hem mee te rijden zodat hij zijn boodschappen kon doen. Op de terugweg was [A] niet in staat om de auto verder te besturen en heeft belanghebbende op uitdrukkelijk verzoek van [A] de auto verder gereden richting de garage. Na enkele minuten te hebben gereden heeft de staandehouding plaatsgevonden met de naheffingsaanslag en de boete als gevolg.
4.6.
De Inspecteur geeft aan dat rekening is gehouden met het feit dat de auto pas vanaf 18 juni 2015 op naam van [B] is gesteld. MRB is op grond van artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB daarom nageheven vanaf 18 juni 2015 en niet vanaf 24 september 2013, de datum van inschrijving in het BRP. Het gebrek aan objectief bewijs en de verschillende verklaringen maakt dat belanghebbende niet in het tegenbewijs slaagt.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende is geslaagd in het leveren van het van hem verlangde tegenbewijs. De auto stond op 8 oktober 2016 reeds langdurig op naam van [B] en was op dat moment bij [A] ter reparatie. Blijkens de factuur heeft [A] de auto gerepareerd en is deze reparatie betaald door [C] . [C] heeft deze auto ook kort daarna op 14 oktober 2016 op zijn naam laten registreren. Dit terwijl belanghebbende een eigen auto met Nederlands kenteken had en heeft waarvoor belasting wordt betaald en welke auto op zijn naam staat geregistreerd. De noodzaak voor een tweede auto is niet aan de orde nu niet is betwist dat de vrouw van belanghebbende niet in het bezit is van een rijbewijs. Dit in combinatie met de geloofwaardige verklaring van belanghebbende dat hij met [A] meereed en deze onwel werd waardoor hij het stuur over moest nemen, maakt dat belanghebbende heeft aangetoond dat de auto hem enkel op 8 oktober 2016 ter beschikking heeft gestaan. Een en ander vindt bevestiging in de schriftelijke verklaring van [A] , die bereid was een en ander ter zitting bij de Rechtbank te herhalen. Dat [A] bij de controle aangaf dat sprake was van een proefrit doet, anders dan de Inspecteur meent, aan het vorenstaande niet af. Een proefrit met de auto die blijkens de factuur door [A] is gerepareerd op 8 oktober 2016 is goed verenigbaar met de verklaring dat belanghebbende meeging omdat zijn Alfa Romeo in reparatie was en hij op deze wijze boodschappen kon doen en [A] op de terugweg onwel werd. Het feit dat de factuur van de reparatie van de auto op naam van [C] staat en [C] de auto daags erna op zijn naam heeft laten zetten, geeft verdere steun aan de verklaring van belanghebbende dat hij de auto anders dan op 8 oktober 2016 niet ter beschikking heeft gehad.
4.8.
Nu de naheffingsaanslag is opgelegd voor de periode van 18 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016 en belanghebbende heeft aangetoond de auto slechts op 8 oktober 2016 ter beschikking te hebben gehad, dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd. Dit brengt mee dat ook de verzuimboete dient te worden vernietigd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
De Rechtbank is bij de vaststelling van de vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep uitgegaan van twee punten (beroepschrift en bijwonen van de zitting bij de Rechtbank). Nu belanghebbende hiertegen geen grieven heeft aangedragen, zal het Hof daarvan uitgaan.
Nu aan belanghebbende een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient dit bedrag ingevolge artikel 8:75, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden betaald aan de gemachtigde van belanghebbende. Nu de Rechtbank dit ten onrechte niet heeft bepaald, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank ook voor wat de betreft de proceskostenveroordeling vernietigen.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.004 voor de kosten in hoger beroep (2 punten ((hoger)beroepschrift en bijwonen zittingen bij Rechtbank en Hof)  wegingsfactor 1  € 501).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vernietigt de naheffingsaanslag MRB,
– vernietigt de verzuimboete,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.004, uit te betalen aan gemachtigde, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier.
De beslissing is op 11 september 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(W.B. Kok) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 september 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.