ECLI:NL:GHARL:2018:8068

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
18/00003
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schending van de hoorplicht in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 heeft vastgesteld op nihil. De belanghebbende had eerder een aanslag ontvangen van de Inspecteur van de Belastingdienst, die was berekend op een belastbare winst van € 102.405. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag door de Inspecteur verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waarbij de aanslag op nihil werd vastgesteld.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of de hoorplicht is geschonden. De belanghebbende stelt dat tijdens het hoorgesprek op 21 mei 2015 niet alle relevante punten zijn besproken, terwijl de Inspecteur aanvoert dat de hoorplicht niet is geschonden omdat er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelt dat de hoorplicht inderdaad is geschonden, omdat het hoorgesprek onvoldoende was en niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn besproken. Het Hof wijst de zaak terug naar de Inspecteur met de opdracht om de belanghebbende opnieuw te horen.

De uitspraak van het Hof houdt in dat de eerdere beslissingen van de rechtbank en de Inspecteur worden vernietigd en dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 september 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00003
uitspraakdatum: 11 september 2018
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende).
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 27 november 2017, nummer AWB 16/4203, in het geding tussen de belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd die is berekend naar een belastbare winst van € 102.405. Bij beschikking is heffingsrente berekend van € 798 en een verzuimboete opgelegd van € 2.460. Bij de aanslag is rekening gehouden met verrekend verlies uit andere jaren van € 69.135.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd (uitgaande van een belastbare winst van € 47.221) na verliesverrekening tot nihil, de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil, de boete verminderd tot € 246 en de niet verrekenbare verliezen vastgesteld op € 19.929.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur voor zover het de aanslag betreft vernietigd en de aanslag Vpb vastgesteld op nihil, berekend naar een belastbare winst van € 25.982.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het geven van financieel- en belastingadvies aan bedrijven en particulieren. Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [A] (hierna: [A] ). De administratie werd tot en met het jaar 2010 verzorgd door de vader van [A] . Vanaf het jaar 2011 verzorgt [A] de administratie zelf.
2.2.
Op 30 december 2013 heeft belanghebbende haar aangifte Vpb 2011 gedaan. In deze aangifte heeft belanghebbende onder meer € 100.000 aan buitengewone lasten opgevoerd.
2.3.
Op 17 september 2014 is een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2009 tot en met 2013 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.
2.4.
Omdat de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2011 dreigde te verlopen, heeft de Inspecteur ter behoud van rechten met dagtekening 13 december 2014 een aanslag Vpb 2011 opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur van de aangifte afgeweken, in die zin dat de opgevoerde buitengewone lasten tot een bedrag van € 100.000 niet in aanmerking zijn genomen. Daarnaast heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.460 omdat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur uitgegaan van de volgende berekening:
Aangegeven belastbare winst € 2.405
Correctie buitengewone lasten
€ 100.000
Vastgestelde belastbare winst € 102.405
Onverrekend verlies 2005 € 16.862 -/-
Onverrekend verlies 2008 € 47.692 -/-
Onverrekend verlies 2009
€ 4.581 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag € 33.270
2.5.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Op 21 mei 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Hiervan is een verslag
gemaakt. Dit verslag vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“De administratie over het jaar 2013 heb ik, na de schriftelijk aankondiging van de uitbreiding van de controle naar dat jaar, wel aan hem overgelegd. Ik heb de administratie weer mee terug gekregen omdat er te veel verdichtingen in zitten. Het gaat om de volgende posten:
Autokosten Dit betreft voornamelijk uitgaven voor benzine. Deze kosten zal Ik
specificeren aan de hand van de bankafschriften.
Huisvestingskosten De heer [B] gaf aan dat dit akkoord was en dat hij het huurcontract niet hoefde te zien.
Loonkosten Deze kosten zal Ik specificeren aan de hand van de bankafschriften.
Algemene kosten Hiervan zal Ik een specificatie maken. Dit zal de meeste tijd vergen.
Ik heb met de heer [B] afgesproken dat ik vanaf morgen een en ander ga uitwerken. Daarna zal ik weer met hem In overleg treden over de juistheid van de administratie.”
2.7.
Het boekenonderzoek is op 29 maart 2016 geëindigd. Blijkens paragraaf 12 van het Rapport boekenonderzoek zijn de gevolgen van het boekenonderzoek op 19 november 2015 met [A] besproken. Hierbij heeft [A] aangegeven niet akkoord te gaan met de voorgestelde correcties en boete.
2.8.
In zijn uitspraak op bezwaar van 16 juli 2016 heeft de Inspecteur een bedrag van € 44.816 aan kosten gecorrigeerd. De belastbare winst heeft de Inspecteur verminderd tot € 47.221. Het belastbare bedrag bedraagt na verliesrekening nihil. De beschikking belastingrente is verminderd tot nihil.
Vastgestelde belastbare winst definitieve aanslag € 102.405
Buitengewone kosten-/- € 100.000 -/-
Correctie kosten
€ 44.816
Belastbare winst vastgesteld na bezwaar € 47.221
Onverrekend verlies 2005 € 16.862 -/-
Onverrekend verlies 2008
€ 30.359 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag € 0
2.9.
De Inspecteur heeft na indiening van het verweerschrift in beroep de belastbare winst ambtshalve verminderd tot € 33.594. Het belastbare bedrag van de aanslag blijft nihil.
Vastgestelde belastbare winst definitieve aanslag € 102.405
Buitengewone kosten-/- € 100.000 -/-
Correctie kosten
€ 31.189
Belastbare winst vastgesteld na bezwaar € 33.594
Onverrekend verlies 2005 € 16.862 -/-
Onverrekend verlies 2008
€ 14.327 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag € 0
2.10.1.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur voor zover het de aanslag betreft vernietigd en de aanslag vennootschapsbelasting vastgesteld op nihil, berekend naar een belastbare winst van € 25.982.
Vastgestelde belastbare winst definitieve aanslag € 102.405
Buitengewone kosten -/- € 100.000 -/-
Correctie kosten
€ 23.577
Belastbare winst vastgesteld na bezwaar € 25.982
Onverrekend verlies 2005 € 16.862 -/-
Onverrekend verlies 2008
€ 6.715 -/-
Vastgesteld belastbaar bedrag € 0

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is eerst in geschil of de hoorplicht is geschonden. Voorts zijn verschillende correcties op de kosten en de in aanmerking te nemen omzet in geschil.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden. In het hoorgesprek van 21 mei 2015 zijn de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde punten, de correcties op de kosten, niet besproken. Na input van de zijde van belanghebbende zijn veel kosten alsnog geaccepteerd. [A] geeft aan dat hij verwacht dat door een toelichting in een hoorgesprek hij namens belanghebbende de kosten kan toelichten zodat deze helemaal zullen worden geaccepteerd. Belanghebbende verzoekt alsnog in de gelegenheid te worden gesteld over die punten te worden gehoord.
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden omdat er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.
4.2.
De Memorie van Toelichting (TK, 1988-1989, nr. 3, blz. 329-332) op artikel 7:2 Awb vermeldt:
“In dit artikel is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure neergelegd: voordat op het bezwaarschrift wordt beslist, dient het bestuursorgaan de belanghebbenden te horen. Zowel de indiener van het bezwaarschrift als eventuele andere belanghebbenden dienen in de gelegenheid te worden gesteld hun standpunt toe te lichten. Dit is om verschillende redenen van belang.
Allereerst biedt de bezwaarschriftprocedure in een groot aantal gevallen aan betrokkene de belangrijkste mogelijkheid mondeling zijn mening naar voren te brengen bij het bestuursorgaan. En aangezien niet iedereen in staat is om zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, is dit voor velen de beste methode om hun zienswijze toe
te lichten.
Het horen kan er in de tweede plaats toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Zo kan blijken, dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt, nog onvolledig of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtewisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren.
In de derde plaats bestaat aldus de gelegenheid om meer in het algemeen naar een oplossing voor de gerezen problemen te zoeken. Die oplossing kan bestaan uit het tegemoet komen aan het bezwaar maar kan ook een ander karakter hebben. Zo kan de betrokkene gewezen worden op een andere weg om het door hem beoogde resultaat te bereiken, of kan in gezamenlijk overleg een compromis tot stand worden gebracht dat
Zonder hoorzitting wellicht niet bereikt zou zijn.
Ten slotte is het horen voor de burger van belang, omdat hij ervan overtuigd kan raken dat aan zijn bezwaren ernstig aandacht is besteed. Zo hij al geen gelijk krijgt, kan hem toch duidelijk worden dat met zijn standpunt rekening is gehouden. Soms kan hem op de hoorzitting duidelijk zijn geworden om welke reden niet aan zijn bezwaar tegemoet kan worden gekomen. Door uitwisseling van informatie en wederzijdse standpunten kan het vertrouwen van de burger in de overheid worden versterkt. Het horen schept aldus niet slechts waarborgen voor de belanghebbende, maar ook voor het orgaan, dat zich ervan kan vergewissen te beschikken over alle relevante informatie die nodig is om tot zorgvuldige heroverweging en besluitvorming te komen. Op deze wijze kan het horen ertoe bijdragen, dat zowel de besluitvorming bij het bestuur beter wordt onderbouwd door de alsnog ter beschikking gekomen informatie, als een tijdrovende procedure voor
een administratieve rechter worden voorkomen.”
4.3.
Artikel 7:9 van de Awb bepaalt dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om (nader) te worden gehoord.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de hoorplicht is geschonden. Weliswaar heeft op 21 mei 2015 een hoorgesprek plaatsgevonden, maar in casu is dit hoorgesprek onvoldoende. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat ten tijde van het hoorgesprek het boekenonderzoek nog liep en de feiten en omstandigheden die uit het boekenonderzoek naar voren zijn gekomen niet inhoudelijk in het hoorgesprek zijn betrokken. Belanghebbende heeft tijdens het hoorgesprek ten aanzien van de nieuw opgekomen discussie omtrent de kosten aangegeven bewijs te zullen leveren. Bij brief van 15 juni 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij pas uitspraak op bezwaar zal doen nadat het boekenonderzoek is afgerond. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur rekening gehouden met de resultaten van het boekenonderzoek. Onder dergelijke omstandigheden was de Inspecteur op grond van artikel 7:9 van de Awb verplicht belanghebbende in de gelegenheid te stellen nader te worden gehoord.
4.5.
Uit de gedingstukken blijkt dat de Inspecteur uitgebreid schriftelijk heeft gecorrespondeerd met belanghebbende over de correcties uit het boekenonderzoek en uitvoerig alle door belanghebbende ingebrachte stukken heeft bekeken. Echter, gelet op de doelen van een hoorgesprek zoals benoemd in de hiervoor geciteerde parlementaire geschiedenis kan een dergelijke uitvoerige schriftelijke correspondentie niet gelijk worden gesteld met het horen in de zin van de artikelen 7:2, eerste lid van de Awb en artikel 7:9 van de Awb. Dit geldt ook voor de mondelinge bespreking van de resultaten van het boekenonderzoek. Van die bespreking is geen verslag opgemaakt en er is niet duidelijk wat er in dat gesprek met belanghebbende is besproken. Bovendien is niet gebleken dat dit gesprek met dezelfde waarborgen was omkleed als een hoorgesprek als bedoeld in de artikelen 7:2 en 7:9 Awb.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is het Hof is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden. Nu belanghebbende het Hof heeft verzocht niet zelf in de zaak te voorzien maar terug te wijzen naar de Inspecteur en geen sprake is van een situatie dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet, zal het Hof de zaak terugwijzen naar de Inspecteur met de opdracht belanghebbende nader te horen.
4.7.
De overige gronden behoeven derhalve geen bespreking.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur,
– wijst de zaak terug naar de Inspecteur en draagt de Inspecteur op opnieuw uitspraak op bezwaar van belanghebbende te doen na belanghebbende in de gelegenheid te hebben gesteld nader te worden gehoord,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 334 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier.
De beslissing is op 11 september 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(W.B. Kok) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 september 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.