ECLI:NL:GHARL:2018:8044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
21-004879-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in een Chinees afhaalcentrum met voorwaardelijk opzet en verwerping van noodweer-verweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer in een Chinees afhaalcentrum op 21 juli 2015. De verdachte had zich boos en beschonken naar het afhaalcentrum begeven om verhaal te halen over een onjuist geleverde bestelling. Tijdens het incident duwde hij het slachtoffer met beide handen tegen de borst, waardoor deze ten val kwam en pijn ondervond. Het hof oordeelde dat de duw van de verdachte als een gericht agressief handelen moest worden beschouwd, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof constateerde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, en dat de verdachte niet gerechtvaardigd was in zijn handelen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en het slachtoffer betrouwbaar waren, ondanks een verzuim in het politieonderzoek met betrekking tot de vertaling van hun verklaringen.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf van 15 uren op, subsidiair 7 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004879-16
Uitspraak d.d.: 6 september 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 mei 2016 met parketnummer 18-234304-15 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M. Schlepers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2015 te [plaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en/of op de schouder te drukken, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Vertaling verklaringen [aangeefster] en [slachtoffer]
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en aangeefster [aangeefster] niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs nu hun verklaringen zijn afgelegd en opgetekend zonder aanwezigheid van een geregistreerde tolk. De politie heeft zich daarmee niet gehouden aan artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim is, aldus de verdediging. Om die reden heeft de verdediging betoogd dat voornoemde verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen volgens de verdediging meebrengt dat het wettig bewijs ontbreekt voor het ten laste gelegde en verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof constateert dat sprake is van een verzuim in het politieonderzoek in die zin dat in strijd met de bepaling van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers de zoon van [aangeefster] en [slachtoffer] , die hun verhoren als aangever en benadeelde bijwoonde, tijdens deze verhoren tevens als vertaler is opgetreden. Voorts overweegt het hof dat in het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] als verdachte op 14 oktober 2015 door de verhorende verbalisanten is geconstateerd dat [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende beheerste om met hem te communiceren in het Nederlands.
Alles afwegende is naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden niet sprake van een ernstig verzuim. Het hof heeft daarnaast geconstateerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [aangeefster] , die ook bij het ten laste gelegde incident aanwezig was, voor wat betreft de gang van zaken grotendeels worden bevestigd door hetgeen verdachte zelf heeft verklaard en door hetgeen de politie kort na afloop van het incident heeft geconstateerd omtrent de gemoedstoestand en de staat waarin verdachte toen verkeerde. Het hof heeft daardoor geen reden om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [aangeefster] te twijfelen. De verdediging heeft overigens ook niet concreet gemotiveerd waarom deze verklaringen onbetrouwbaar of onjuist zouden zijn.
Het hof oordeelt dat de in het dossier bevindende verklaringen van [slachtoffer] en [aangeefster] om voornoemde redenen gebezigd kunnen worden voor het bewijs.
Feiten en omstandigheden die leiden tot mishandeling
Het hof overweegt dat verdachte op 21 juli 2015 zeer boos en beschonken het Chinees afhaalcentrum van slachtoffer [slachtoffer] en aangeefster [aangeefster] in [plaats] binnenliep om verhaal te halen naar aanleiding van een volgens hem onjuist geleverde bestelling. Verdachte heeft nadien tegenover de politie verklaard dat hij opgefokt was en een halve fles Cognac op had. Bij binnenkomst gooide verdachte een tafel omver en gooide een stapel folders in het gezicht van de vrouw achter de balie, aangeefster [aangeefster] , waardoor zij letsel aan haar neus opliep. Vervolgens ging verdachte kwaad af op de man van aangeefster, slachtoffer [slachtoffer] , die zich achter de balie in de keuken van het restaurant bevond en die zijn vrouw verbaal probeerde te beschermen. Verdachte opende daartoe de keukendeur en begaf zich in de keuken. Verdachte liep op het slachtoffer af en gaf het slachtoffer met beide handen een duw tegen zijn borstkas, waardoor het slachtoffer in de keuken van het restaurant ten val kwam en pijn ondervond. Volgens de aangifte had het slachtoffer ook een paar dagen nadien nog pijn.
Verdachte heeft erkend dat hij kwaad was over de onjuist geleverde bestelling, dat hij verhaal kwam halen in het restaurant en dat hij zich aldaar naar de keuken, waar het slachtoffer zich bevond, heeft begeven.
Het hof ziet voornoemde duw van verdachte als een gericht agressief handelen, te weten een duw die met twee handen wordt toegebracht op de borst van het slachtoffer terwijl verdachte woedend op het slachtoffer is afgelopen en door welke duw het slachtoffer ten val is gekomen en pijn heeft ondervonden. Het is naar ’s hofs oordeel een feit van algemene bekendheid dat wanneer een persoon in agressieve staat - waarin verdachte gezien voornoemde omstandigheden kennelijk verkeerde - in de keuken van een restaurant op een ander afloopt en met beide handen tegen de borst van die ander duwt een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid - een aanmerkelijke kans - bestaat dat die ander ten gevolge van die duw ten val kan geraken en ten gevolge van die val pijn kan ervaren en/of letsel kan oplopen. Verondersteld moet worden dat die wetenschap bij verdachte aanwezig was ten tijde van zijn handelen en het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het vallen van het slachtoffer heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat uit het dossier noch de verklaring van verdachte ter terechtzitting indicaties volgen voor een ander oordeel.
Noodweer-verweer
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarmee de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte niet bewezen kan worden en vrijspraak dient te volgen. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen en de gedraging van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat de heer [slachtoffer] met een hakmes op hem af kwam en dat hij, verdachte, zich niet kon omdraaien en van de situatie kon weglopen omdat hij dan het hakmes in zijn rug zou krijgen. De raadsvrouw heeft betoogd dat het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit nu verdachte, als houder van de zwarte band in Aikido, de heer [slachtoffer] enkel door middel van een drukpunt naar beneden heeft bewogen en verdachte bovendien de heer [slachtoffer] heeft ondersteund in de begeleiding naar beneden. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte hierover consistent heeft verklaard in tegenstelling tot de familie [slachtoffer] .
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt haar weerlegging in de, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden zoals hiervoor geschetst.
Uit de verklaringen van [aangeefster] en [slachtoffer] leidt het hof niet af dat [slachtoffer] met een hakmes in zijn handen op verdachte is afgekomen, maar dat [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] zich had omgedraaid en verdachte verbaal had aangesproken op zijn gedrag, het mes heeft neergelegd. Gelet daar op is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdediging door verdachte geboden was.

Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juli 2015 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer door hem dusdanig te duwen dat het slachtoffer ten val is geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van
26 juli 2018, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten als het bewezenverklaarde.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen. De raadsvrouw heeft bepleit dat oplegging van een geldboete aan verdachte niet passend is en het hof verzocht om in geval van strafoplegging een taakstraf te overwegen.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 15 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, aan verdachte passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 6 september 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.