ECLI:NL:GHARL:2018:8014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
200.235.582
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inschrijving kinderen andere school; belang van kinderen bij schoolkeuze

In deze zaak gaat het om een verzoek tot inschrijving van kinderen op een andere school, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland. De moeder verzoekt het hof om de eerdere beslissingen te vernietigen en de kinderen in te schrijven op een andere school, terwijl de vader verzet aantekent en de huidige schoolkeuze wil handhaven. De kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3], zijn gezamenlijk onder gezag van beide ouders. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de kinderen voorlopig onder toezicht zijn gesteld en heeft een onderzoek naar hun schoolkeuze verzocht. Het hof overweegt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat eerdere schoolwisselingen niet in hun voordeel zijn geweest. De moeder stelt dat de huidige school niet aansluit bij de behoeften van de kinderen, terwijl de vader en de GI (Jeugdbescherming Gelderland) benadrukken dat stabiliteit en continuïteit in het onderwijs belangrijk zijn. Het hof concludeert dat er geen gegronde redenen zijn om opnieuw van school te wisselen en bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank. De beslissing benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de noodzaak om de kinderen emotioneel te ondersteunen in hun schoolkeuze.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.582
(zaaknummer rechtbank Gelderland 305966)
beschikking van 6 september 2018
inzake
[naam moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M.M. Verhaak te Huissen,
en
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. K.E. Vaartjes-de Wit, thans mr. R. Plieger te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2016, 22 september 2017 en 14 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 maart 2018;
  • de brief van de GI van 2 mei 2018;
  • het verweerschrift met productie 1;
  • een journaalbericht van mr. Verhaak van 5 juli 2018 met producties 12 en 13, en
  • een door mr. Verhaak op 30 juli 2018 overgelegde productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 juli 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker Raad] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [medewerkers GI] (jeugdbeschermers).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
  • [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen, over wie de ouders – blijkens aantekening gezagsregister – gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De hoofdverblijfplaats van [naam kind 1] is bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [naam kind 2] en [naam kind 3] is bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, naar aanleiding van het ter zitting van 12 september 2017 door de raad gedane mondelinge verzoek, [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 12 december 2017.
3.3
Bij beschikking van 16 november 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, en wel tot 16 november 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij tussenbeschikking van 22 september 2017 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen en haar te rapporteren en te adviseren omtrent de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] , hun definitieve schoolkeuze, alsmede de definitieve zorgregeling. In die beschikking is – voor zover hier van belang – als onderzoeksvraag ten aanzien van de schoolkeuze geformuleerd:
“Welke school dient ieder der minderjarigen – uiteindelijk – te bezoeken, rekening houdend met de persoonlijke capaciteiten van de minderjarigen alsmede met de totale belangenafweging?”
Voorts heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald dat [naam kind 1] en [naam kind 2] met ingang van 18 september 2017 op de [naam school] worden ingeschreven en deze school vanaf die datum volgens het lesrooster bezoeken, totdat de rechtbank nader heeft beslist en deze beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij beschikking van 14 december 2017 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald dat [naam kind 1] en [naam kind 2] op de [naam school] blijven ingeschreven en aldaar onderwijs zullen blijven volgen volgens het voor hen geldende rooster.
4.3
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 22 september 2017 en 14 december 2017. De eerste grief ziet op de voorlopige schoolkeuze, zoals bepaald bij beschikking van 22 september 2017, en de tweede grief ziet op de definitieve schoolkeuze, zoals bepaald bij beschikking van 14 december 2017. De moeder verzoekt het hof de beschikkingen van de rechtbank van 22 september 2017 en 14 december 2017 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader alsnog af te wijzen en te bepalen dat [naam kind 1] en [naam kind 2] zullen worden ingeschreven op de school ‘ [naam school 2] ’ en aldaar onderwijs zullen volgen.
4.4
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

ten aanzien van de voorlopige schoolkeuze
5.1
De eerste grief van de moeder is gericht tegen de overweging van de rechtbank in haar beschikking van 22 september 2017, dat de ouders ter zitting overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige schoolkeuze voor [naam kind 1] en [naam kind 2] .
De moeder stelt in de toelichting op deze grief dat de rechtbank haar ten onrechte voor het blok heeft gezet, omdat de rechtbank van oordeel was dat de kinderen onverwijld een school dienden te bezoeken. De rechtbank heeft volgens de moeder daarbij miskend dat de ouders, in overleg met de leerplichtambtenaar en andere hulpverleners, de afspraak hadden gemaakt dat de schoolkeuze zou afhangen van de onderzoeken van de kinderen. Er was voor de rechtbank geen noodzaak om op dat moment een beslissing te nemen over de schoolkeuze. [naam kind 1] volgde op dat moment plusonderwijs, passend bij zijn onderwijsbehoeftes, en kreeg meerdere dagen per week thuis onderwijs terwijl [naam kind 2] onderwijs op de democratische school [naam school 3] volgde, aldus de moeder.
5.2
De vader voert verweer. Hij voert hiertegenover aan dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ten tijde van de mondelinge behandeling op 12 september 2017 niet naar school gingen. Volgens hem bezocht [naam kind 1] al vanaf maart 2017 geen onderwijsinstelling meer en [naam kind 2] niet meer sinds de zomervakantie van 2017. De destijds op te richten school [naam school 2] was op dat moment nog niet actief en de moeder nam geen enkel initiatief om de kinderen naar een andere onderwijsinstelling te laten gaan. Wat betreft de (mogelijke) onderzoeken van de kinderen, waarop de moeder zich beroept, stelt de vader dat deze erop gericht leken de kinderen te plaatsen op de school [naam school 2] en zich niet zozeer richtten op het onderzoeken van de behoeftes van de kinderen.
Volgens de vader heeft de moeder zelf, na een schorsing van de mondelinge behandeling op 12 september 2017, ter zitting medegedeeld dat zij ermee kon instemmen dat [naam kind 1] en [naam kind 2] naar de [naam school] zouden gaan.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
In de bestreden beschikking van 22 september 2017 heeft de rechtbank overwogen (laatste zin pagina 2 en eerste zin pagina 3):
“(…) De rechtbank acht het dan ook positief dat de ouders ter zitting overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige schoolkeuze voor [naam kind 1] en [naam kind 2] . Zij zullen met ingang van maandag 18 september 2017 op de [naam school] worden ingeschreven en vanaf die datum deze school vooralsnog volgens het lesrooster bezoeken.(…)”
De rechtbank heeft hetgeen de ouders op dit punt waren overeengekomen in voormelde beschikking vastgelegd. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd gesteld waarom de rechtbank, in afwijking van die overeenstemming, tot een ander oordeel had moeten komen. Dat zij door de rechtbank voor het blok is gesteld, is niet gebleken. Grief 1 faalt daarom.
ten aanzien van de definitieve schoolkeuze
5.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en tussen hen een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.6
De tweede grief van de moeder is gericht tegen de beslissing van de rechtbank bij beschikking van 14 december 2017 dat [naam kind 1] en [naam kind 2] op de [naam school] ingeschreven blijven en aldaar onderwijs zullen blijven volgen volgens het voor hen geldende lesrooster
.De moeder stelt dat rechtbank geen rekening heeft gehouden met het welzijn van de kinderen en niet duidelijk heeft gemaakt waarom de [naam school] beter zou zijn dan [naam school 2] , zoals zij heeft voorgesteld. Verder stelt de moeder dat het onderwijs op [naam school 2] aansluit bij de keuze voor een democratische school, die de ouders eerder hebben gemaakt.
Zij voert ter onderbouwing – samengevat – het volgende aan. De ouders hebben afgesproken dat rekening zou worden gehouden met de onderzoeken zoals deze door psychologe Wietse Vriezen en Land van Kben zouden worden uitgevoerd. De vader heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en de rechtbank is ten onrechte aan de onderzoeksrapporten van psychologe Wietse Vriezen en Land van Kben voorbij gegaan. Uit het onderzoek van [naam kind 1] komt naar voren dat hij moet kunnen leren op een manier die aansluit bij zijn leerstijl: beeldend, actief, zelf doen, onderzoeken en ervaren; waar mogelijk met de natuur te maken heeft, en dat hij zich het beste op zijn gemak voelt met gelijkgestemden, te weten mensen die ook gevoelig, begaafd en creatief zijn en van experimenteren, ontdekken en buiten zijn houden en die zijn gericht op harmonie. [naam kind 2] is zelfs niet eens onderzocht, omdat de vader dit heeft tegengehouden. De kinderen zitten minder goed in hun vel op de [naam school] en zitten liever op een democratische school dan op de [naam school] . De door de [naam school] geconstateerde achterstanden bij de kinderen zeggen volgens de moeder niets, omdat het onderwijs op een democratische school anders verloopt. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen naar een school gaan die is gericht op onderwijs voor hoogbegaafden.
5.7
De vader voert gemotiveerd verweer. Hij voert op zijn beurt aan het van belang te achten dat wordt gestreefd naar rust en duidelijkheid voor de kinderen. Mede om die reden acht hij het het meest in het belang van de kinderen dat zij op de [naam school] kunnen blijven. Deze school is in de directe omgeving van de huidige woonadressen van de ouders gelegen. Voor de vader is doorslaggevend dat [naam kind 1] en [naam kind 2] laten blijken het fijn te vinden op de [naam school] en hier ook goede leerresultaten laten zien. De vader acht een schoolwisseling niet in het belang van de kinderen.
Verder voert de vader aan dat [naam kind 3] in september van dit jaar vier jaar wordt en dan naar school zal gaan. Het lijkt hem daarom zinvol dat het hof in de onderhavige procedure ook een beslissing zal nemen over de schoolgang van [naam kind 3] , dit mede ter voorkoming van nieuwe procedures tussen partijen. De vader wenst dat ook [naam kind 3] naar de [naam school] gaat.
5.8
De GI acht het in het belang van de kinderen dat er nu rust komt. Er is al langere tijd onduidelijkheid voor de kinderen over de schoolkeuze, ook nadat de rechtbank daarover een beslissing heeft genomen. De strijd tussen de ouders blijft zich voortzetten en naast de loyaliteitsproblematiek van de kinderen, die samenhangt met de complexe scheiding tussen de ouders, is ook sprake van een loyaliteitsconflict aangaande de schoolkeuze. Voor de kinderen is het belangrijk dat beide ouders de schoolkeuze ondersteunen en dat er continuïteit is in de schoolgang. Hiervoor is nodig dat de ouders met elkaar maar ook met de docenten samenwerken en dat de kinderen volgens het schoolrooster naar school gaan. Zolang de ouders met elkaar in strijd blijven en vechten staan de kinderen in de wacht. De kinderen hebben toestemming nodig van beide ouders om op school te mogen zijn en dat zij expliciet worden gevrijwaard van hun loyaliteitsconflict door deze toestemming van de ouders te krijgen. Er moet structureel rust komen voor de kinderen. De strijd moet stoppen en pas dan kan er worden gekeken naar de behoeftes van de kinderen, waarop school of andere hulpverlening afgestemd kan worden, aldus de GI.
5.9
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd [naam kind 1] en [naam kind 2] op de [naam school] te laten blijven. In zijn advies heeft de raad meegewogen dat de kinderen op didactisch vlak goed meekomen en inmiddels gewend zijn aan de huidige school.
Verder staat in het raadsrapport van 3 november 2017 – voor zover hier van belang – bij de beantwoording van de onderzoeksvraag welke doelen voor de kinderen moeten worden behaald om de zorgen af te wenden en wat de ouders moeten doen om dit te bereiken (op pagina 15):
“(…)De communicatie met school verloopt volgens beide ouders op dit moment voldoende. School is eerlijk over de mogelijkheden die deze school kan bieden aan [naam kind 2] en [naam kind 1] . Eventueel moet worden gekeken of kinderen in de toekomst kunnen deelnemen aan de Plusklas in [plaats] of dat ze worden begeleid door een talentcoach als blijkt dat er meer nodig voor hen is dan het reguliere aanbod binnen het onderwijs. Dit alles moet wel stimulerend voor de kinderen werken en hen niet belemmeren. Het is daarbij belangrijk dat de kinderen stabiliteit blijven houden en in ieder geval het schooljaar afmaken op de [naam school] . Het is zeker niet wenselijk dat de kinderen blijven wisselen van school.(…)”
5.1
Het hof overweegt als volgt.
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn in september 2017 gestart op de [naam school] . Uit de verklaringen van de ouders tijdens de mondelinge behandeling volgt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] elk op hun eigen groepsniveau bijna alles hebben afgerond en dat zij in het nieuwe schooljaar overgaan naar de volgende groep. Zij hebben nog wel een achterstand op het gebied van lezen en schrijven, hetgeen verklaarbaar is doordat zij op [naam school 3] geen lees- en schrijfonderwijs hebben gevolgd, maar zij ontwikkelen zich goed. Volgens de moeder gaan de kinderen niet graag naar de [naam school] , terwijl de kinderen het er volgens de vader fijn hebben.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, beantwoordt het hof de vraag of het in het belang van de kinderen is dat zij gaan wisselen van de [naam school] naar school [naam school 2] , ontkennend. Daarbij is het volgende nog van belang.
Uit de processtukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] al meerdere keren van school zijn gewisseld. [naam kind 1] is in groep 1 overgestapt naar de democratische school [naam school 3] . Vanaf september 2016 ging [naam kind 1] niet graag meer naar die school en vanaf maart 2017 is hij er helemaal niet meer heen gegaan. Hij is vervolgens naar een particuliere plusklas gegaan en heeft een individueel traject doorlopen bij [naam] . In september 2017 is hij naar de [naam school] gegaan. [naam kind 2] is in september 2017 gewisseld van [naam school 3] naar de [naam school] .
Met de raad is het hof van oordeel dat het, gelet op deze eerdere wisselingen, niet in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is dat zij opnieuw van school wisselen. Dit is slechts anders indien daarvoor gegronde redenen zijn. Het hof is hiervan evenwel niets gebleken. Het gaat goed met de kinderen op de [naam school] , zoals hiervoor uiteengezet. Voor zover de kinderen behoefte hebben aan een aanvullend aanbod op hetgeen binnen het reguliere onderwijs wordt aangeboden, zijn daarvoor mogelijkheden (bijvoorbeeld door deelname aan een plusklas of begeleiding door een talentcoach, zoals in het raadsrapport staat vermeld). De omstandigheid dat de ouders in het verleden samen voor een democratische school hebben gekozen, zoals de moeder aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is immers geen keuze waaraan de moeder de vader onder alle omstandigheden, waaronder de onderhavige, kan houden. De tweede grief faalt dus eveneens.
Het hof wijst de ouders, en met name de moeder, met klem erop dat zij de kinderen dient te stimuleren en emotioneel toestemming dient te geven voor de schoolgang van de kinderen op de [naam school] . Immers, voorkomen moet worden dat de kinderen (nog verder) klem komen te zitten tussen de uiteenlopende wensen en verwachtingen van de ouders op het punt van de schoolkeuze.
5.11
Het hof zal in deze beschikking geen beslissing nemen over de schoolkeuze voor [naam kind 3] . Zij is immers nog niet leerplichtig, zodat de grondslag om een beslissing te nemen over de door haar te bezoeken school ontbreekt. Voorshands komt het hof het wel wenselijk voor dat alle drie de kinderen naar dezelfde school gaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 september 2017 en 14 december 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.