In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een man om vervangende toestemming tot erkenning van zijn kind, geboren uit een relatie met een vrouw die de Nederlandse nationaliteit heeft. De man, die de Sudanese nationaliteit bezit, had eerder geen toestemming gekregen van de vrouw om het kind te erkennen. De rechtbank Midden-Nederland had het verzoek van de man in eerste aanleg afgewezen, en de man ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2018 werd de man bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de vrouw en haar advocaat ook aanwezig waren, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten van de zaak zijn ingrijpend. De man is de biologische vader van het kind, maar heeft een strafblad met ernstige veroordelingen, waaronder poging tot doodslag en bedreiging. De vrouw heeft verklaard dat zij geen toestemming kan geven voor erkenning, omdat dit haar in grote psychische problemen zou brengen, wat ook gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de belangen van de vrouw en het kind afgewogen tegen de belangen van de man. Het hof concludeerde dat de erkenning van het kind door de man zou leiden tot reële risico's voor de emotionele en psychologische ontwikkeling van het kind, en dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind zwaarder wegen dan de belangen van de man.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.