ECLI:NL:GHARL:2018:8010
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vordering tot gevangenneming in adolescentenstrafrecht met betrekking tot voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2018 een beslissing genomen op de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte, geboren in 1998 en verblijvende in een jeugdinrichting. De advocaat-generaal heeft de vordering ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder bevel tot voorlopige hechtenis. De verdachte was eerder door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een jeugddetentie van achttien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, omdat in zaken betreffende minderjarigen een maximale jeugddetentie van twee jaren kan worden opgelegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de advocaat-generaal ontvankelijk is in de vordering, omdat het gaat om de straf die op het feit is gesteld en niet om de maximale straf die in de concrete zaak kan worden opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat voldaan is aan de eisen van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering en dat de voorwaarden voor voorlopige hechtenis nog bestaan. De vordering van de advocaat-generaal is toegewezen, en de gevangenneming van de verdachte is bevolen voor de duur van 60 dagen, met de bepaling dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in de jeugdinrichting of een andere wettige plaats van detentie in Nederland.