Uitspraak
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“Reiskosten”,
“Kosten huishoudelijke hulp”, € 322,24 ter zake
“Verlies arbeidsvermogen (…)”, € 10.000,00 ter zake
“Economische kwetsbaarheid”, € 841,75 ter zake
“Kosten medische behandeling voor eigen rekening”, € 7.789,08 ter zake
“Overige materiele kosten”, en € 5.000,00 ter zake
“Smartengeld”.
“vergoeding van de geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade (exclusief buitengerechtelijke kosten)”en aan de advocaat van [B] een bedrag groot € 5.310,57 aan buitengerechtelijke kosten. Daarenboven heeft de verzekeraar ter zake schade aan de auto van [B] een bedrag groot € 1.000,00 voldaan conform taxatie door Dekra Automotive B.V. (productie 7 bij inleidende dagvaarding).
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
grief Iklaagt Bovemij in zijn algemeenheid dat het vonnis van 29 maart 2016 onnavolgbaar is en dat de beslissingen aangaande de diverse onderdelen van de schade niet dan wel onvoldoende zijn gemotiveerd.
grief IIklaagt Bovemij tegen de overweging van de kantonrechter dat Bovemij de door haar in het geding gebrachte medische en overige stukken niet of nauwelijks heeft toegelicht (rechtsoverweging 2.2 van het vonnis van 29 maart 2016).
grieven III tot en met VIklaagt Bovemij, kort gezegd, over het oordeel van de kantonrechter aangaande schadeposten opgevoerd in de voorlopige schadestaat van [B] , die ten grondslag liggen aan de vaststellingsovereenkomst tussen de verzekeraar en [B] .
“Reiskosten”,
“Kosten huishoudelijke hulp”, € 322,24 ter zake
“Verlies arbeidsvermogen (…)”, € 10.000,00 ter zake
“Economische kwetsbaarheid”, € 841,75 ter zake
“Kosten medische behandeling voor eigen rekening”, € 7.789,08 ter zake
“Overige materiele kosten”, en € 5.000,00 ter zake
“Smartengeld”.
“ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent aanspraken van benadeelde op vergoeding van de door benadeelde geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade”een regeling hebben getroffen waarin zij uitdrukkelijk hun goede en kwade kansen hebben verdisconteerd en waartegenover [B] finale kwijting heeft verleend
“ter zake van alle aanspraken op vergoeding van materiële en immateriële schade, die hij ten gevolge van het ongeval en het daardoor ontstane letsel heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden”.
grieven III en IVkomt Bovemij op tegen de overweging van de kantonrechter dat de in de voorlopige schadestaat van [B] vermelde bedragen van € 10.000,00 wegens economische kwetsbaarheid en € 5.000,00 aan smartengeld onvoldoende zijn onderbouwd (rechtsoverweging 2.3 van het vonnis van 29 maart 2016).
“kneuzing/ontwrichting linkerschouder/AC-gewricht en ribben voorzijde en verstuiking linkerknie”, “gehoorverlies en tinnitus”, “grinding scapula (…) en een subklinisch aangedaan zijn van de ulnariszenuw”en dat hij laatstelijk - zo leidt het hof af uit de brief van 26 november 2014 - nog de volgende klachten ondervond, te weten:
“een blijvende lichte tinnitus”, “een hinderlijke voelbare en hoorbare “klik" bij het bewegen van de arm”
“kneuzing/ontwrichting linkerschouder/AC-gewricht en verstuiking linkerknie.”volgens Veduma in relatie staan tot het ongeval, dat Veduma de
“klachten van gehoorverlies en tinnitus”niet
“kan (…) onderbouwen als zijnde door het ongeval veroorzaakt”, dat
“de klachten van de ulnariszenuw”volgens Veduma
“niet in relatie met de AC-kneuzing”staan, dat Veduma niet kan vaststellen
“Of de klachten van de grinding scapula in relatie staan met het ongeval of niet”en dat ter zake de pijn aan de binnenzijde van de linkerknie volgens de advocaat van [B]
“de begrijpelijke vraag naar samenhang met het ongeval opkomt.”.
“hij voor zijn broodwinning aangewezen is op een ook goed functionerende linkerarm.”.
grief Vkomt Bovemij op tegen de voor rekening van [geïntimeerde] komende schade met betrekking tot de contrabas van [B] , door de kantonrechter vanwege gedeeltelijke eigen schuld van [B] als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW geschat op een bedrag groot € 3.000,00 (rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 29 maart 2016).
grief VIklaagt Bovemij over matiging door de kantonrechter van de in de voorlopige schadestaat van [B] vermelde bedragen ter zake reiskosten, huishoudelijke hulp en voor eigen rekening komende medische kosten (rechtsoverweging 2.5 van het vonnis van 29 maart 2016).
“Economische kwetsbaarheid”, € 3.500,00 aan
“Smartengeld”,
“Overige materiele kosten”, € 375,00 aan
“Reiskosten”, € 1.020,50 aan
“Kosten huishoudelijke hulp”en € 841,75 aan
“Kosten medische behandeling voor eigen
grief VIIklaagt Bovemij over afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 847,00 (rechtsoverweging 2.7 van het vonnis van 29 maart 2016).
grief VIIIklaagt Bovemij over afwijzing van de gevorderde rente tot 6 maart 2014 ad € 337,41 (rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 29 maart 2016).
grief IXten slotte, klaagt Bovemij dat de kantonrechter ten onrechte tot de slotsom komt dat [geïntimeerde] slechts € 12.132,57 aan haar verschuldigd is (rechtsoverweging 2.9 van het vonnis van 29 maart 2016).
grief Iklaagt [geïntimeerde] dat op het volgens de kantonrechter door [geïntimeerde] aan
grief IIkomt [geïntimeerde] op tegen de proceskostenveroordeling (rechtsoverweging 2.10 van het vonnis van 29 maart 2016).
subsidiair- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd dienen te worden.
grief IIIklaagt [geïntimeerde] over de veroordeling tot vergoeding aan Bovemij van de kosten van rechtsbijstand van [B] ad € 5.310,57 (rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van 29 maart 2016).
“onder aftrek van reeds verstrekte voorschotten ten bedrage van in totaal € 2.810,57, zodat als slotuitkering buitengerechtelijke kosten wordt betaald een bedrag van € 2.500,00.”Ter zake bedoelde slotuitkering is een factuur van de advocaat van [B] in het geding gebracht (productie 5 bij inleidende dagvaarding), waarbij een bedrag groot € 411,60 aan btw is gefactureerd. Uitgaande van een bedrag groot (€ 2.810,57 x 100/121 =) € 487,78 aan btw ter zake de reeds verstrekte voorschotten, betekent dit dat in totaal een bedrag groot (€ 411,60 + € 487,78 =) € 899,38 aan btw buiten beschouwing gelaten moet worden.