Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.v.o.f. Op en Top,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [B] ,
4. [geïntimeerde4],
wonende te [C] ,
5. [geïntimeerde5],
wonende te [D] ,
Op en Top c.s.,
en afzonderlijk:
de VOF, respectievelijk [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde5],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het arrest van 27 februari 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 11 juli 2018 gehouden comparitie van partijen,
- de uitlating van partijen dat zij arrest verzoeken.
26 januari 2016 en 9 augustus 2016 en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellant] alsnog toe te wijzen, Op en Top c.s. te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen is voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, met veroordeling van Op en Top c.s. in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.De vaststaande feiten
“In vervolg op eerdere gesprekken heb zeggen wij hierbij, conform het huurcontract, formeel de huurovereenkomst voor bovengenoemde locatie per einde contractdatum, zijnde 1 november 2014, op.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Na bewijslevering door middel van het horen van getuigen heeft de kantonrechter in zijn eindvonnis overwogen dat Op en Top c.s. in hun bewijsopdracht zijn geslaagd, dat derhalve als vaststaand heeft te gelden dat de huurovereenkomst op 3 juni 2013 is opgezegd en dat er daarom van uitgegaan dient te worden dat de huurovereenkomst per 1 januari 2015 is geëindigd.
De vorderingen van [appellant] zijn vervolgens afgewezen, onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Iklaagt [appellant] onder verwijzing naar rov. 4.5 van het tussenvonnis erover dat de kantonrechter zijn stellingen zo heeft opgevat dat hij zich op het standpunt stelt dat van een rechtsgeldige opzegging geen sprake is omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 3.4 van de huurovereenkomst dat een opzegging per deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven dient plaats te vinden.
Volgens [appellant] is wel aan het vormvoorschrift (aangetekend schrijven) voldaan, maar niet tijdig. De kantonrechter is daarom ten onrechte ingegaan op de ratio van het vormvoorschrift.
Het hof begrijpt de grief als een verduidelijking van de stellingen van [appellant] op dit punt.
grief IIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter Op en Top c.s. weliswaar terecht heeft belast met het bewijs van hun stelling dat zij de huurovereenkomst op 3 juni 2013 hebben opgezegd, maar dat gelet op de ratio van artikel 3.4 van de huurovereenkomst de kantonrechter die bewijsopdracht ten onrechte heeft uitgebreid met “zodanige feiten en omstandigheden dat [appellant] zo’n opzegging redelijkerwijs had moeten begrijpen”.
grieven III tot en met VIIIkomt [appellant] vanuit verschillende perspectieven op tegen het oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis, dat Op en Top c.s. zijn geslaagd in het leveren van het hun opgedragen bewijs. De grieven beogen de vraag of dat bewijs is geleverd in volle omvang aan het hof voor te leggen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
“In onze ontmoeting op 3 juni 2013 hebben wij [appellant] verteld dat het slecht ging met de winkel, dat de omzet zo laag was dat we daarvan niet eens de lonen konden betalen laat staan de kosten van inkoop. We hebben uitgelegd dat we alles geprobeerd hebben om het te verbeteren maar dat we hadden besloten om met de winkel te stoppen. Om te voorkomen dat [appellant] dat zou horen van ons personeel of van anderen hadden wij hem uitgenodigd om dat persoonlijk te vertellen. We hebben hem heel duidelijk gemaakt dat we zouden stoppen. Als het gaat om het pand hebben we [appellant] gevraagd om een nieuwe huurder te vinden. Het contract liep nog zo'n anderhalf jaar tot einde 2014. Wat ons betreft zocht hij een nieuwe huurder zodat wij minder of geen huur hoefden te betalen. Het was wat ons betreft duidelijk dat wij er eind 2014 er uit zouden gaan. De reactie van [appellant] op onze mededeling was dat het jammer was dat de winkel niet goed liep. Hij nam dat allemaal voor kennisgeving aan. Op onze vraag om alvast een andere huurder te zoeken heeft hij toen geantwoord dat hij daar naar zou gaan kijken. Hij heeft toen ook gezegd dat wij ook wel op zoek zouden kunnen gaan naar een nieuwe huurder. Er is toen niet over gesproken dat er nog iets nodig was voor het doen eindigen van de huurovereenkomst. Voor mij was het absoluut duidelijk dat de huur eind december 2014 zou eindigen.”
“Op 3 juni 2013 is opnieuw met [appellant] gesproken. Wij hadden hem gevraagd om naar Zuidwolde te komen. Daar hebben wij hem gezegd dat het zo niet meer langer kon en dat we moesten stoppen. Zijn reactie was dat er weer allerlei mogelijkheden op tafel kwamen. Er is toen ook gesproken over de mogelijkheid van het vestigen van een winkel in Meppel. Daar had hij namelijk ook een pand in de verhuur en een winkel daar zou wel een betere opbrengst kunnen leveren. In dat gesprek is er wat mij betreft heel duidelijk gemaakt dat er sprake was van het eindigen van het huurcontract in [E] .”
“Als wordt gesteld dat er in een gesprek van 3 juni 2013 er door de huurder een opzegging van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden, dan kan ik dat niet bevestigen. Op die datum beeft wel een gesprek met de huurder plaatsgevonden. Ik voer als verhuurder met enige regelmaat gesprekken met mijn huurders. In dat gesprek is in mijn beleving niet over een opzegging gesproken. Zo heb ik dat niet begrepen. Als er iets van een opzegging besproken zou zijn, dan is dat voor mij een belletje wat af gaat. Dat is toen niet gebeurd. Een opzegging is daarna ook niet schriftelijk bevestigd. Als mij de vraag wordt gesteld waar dat gesprek op 3 juni 2013 dan over is gegaan dan moet ik allereest zeggen dat het wel zo’n drie jaar geleden is. In mijn beleving is er iets besproken over het aan huren van het pand in Meppel en iets in de trend van een huurreductie. Veel van de zaken heb ik toen voor kennisgeving aangenomen. Het is voor mij namelijk aan de huurder om te bepalen wat zij met het pand nu willen. Wat de reden is geweest dat is gesproken over het aan huren van een ander pand of over huurreductie dat weet ik niet. Er wordt wel vaker door huurders gezegd dat omzetten tegen vallen of de kosten te hoog zijn. Ik weet niet of zoiets waar is. Zoiets wordt in mijn beleving wel eens strategisch ingezet, of als onderhandelingstactiek. Ik weet wel dat er toen geen jaarcijfers waren of een accountantsrapport waaruit een en ander kon blijken.”
Uit de omstandigheden dat, zoals Op en Top c.s. stellen, kort na het gesprek de winkel is gesloten en dat [appellant] een kandidaat huurder aan Op en Top c.s. heeft aangedragen, blijkt nog niet van een opzegging. Indien van de juistheid van die omstandigheden zou moeten uitgegaan – [appellant] heeft dat gedeeltelijk betwist – kan er hooguit uit worden afgeleid dat Op en Top c.s. de daad bij het woord - staken van de exploitatie - hebben gevoegd en dat [appellant] Op en Top c.s. behulpzaam heeft willen zijn bij het zoeken naar een huurder die de huurovereenkomst van hen zou kunnen overnemen.
Die opzegging is echter niet tijdig gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat in de situatie dat de huurovereenkomst niet door (tijdige) opzegging is geëindigd, deze na 31 december 2014 is blijven doorlopen, in beginsel voor een nieuwe termijn van vijf jaar.
6.De slotsom
grief IXvan [appellant] , die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
7.De beslissing
- veroordeelt Op en Top c.s. hoofdelijk tot betaling van € 13.855,24 (incl. btw) aan (achterstallige) huur over de periode van 1 januari 2015 tot 1 mei 2015, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de onderliggende huurtermijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Op en Top c.s. hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 3.463,81 (incl. btw) per maand aan (achterstallige) huur over de periode van 1 mei 2015 tot 9 augustus 2016, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de achterstallige termijnen vanaf hun respectievelijke vervaldata tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Op en Top c.s. tot terugbetaling van al hetgeen door [appellant] is voldaan ter voldoening aan het vonnis van 9 augustus 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;