Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
‘bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, afdeling Privaatrecht op13 oktober 2015 onder nummer 3923403 / CV EXPL 15-2234 tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende:
de voormelde overeenkomst tot opdracht tussen partijen partieel te ontbinden voor wat betreft
- de vordering in conventie van [geïntimeerde] als ongegrond af te wijzen, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in de kosten van deze procedure;
- [geïntimeerde] alsnog te veroordelen tot hel betalen van een schadevergoeding van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de datum dat [geïntimeerde] in verzuim is, dan wel vanaf 10 maart 2014 (datum conclusie van antwoord), dan wel vanaf de datum van hel uitbrengen van deze dagvaarding, tot de dag van voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in de procedure in hoger beroep.’
2.De vaststaande feiten
‘Betalingsconditie: 14 dagen na faktuurdatum.’
Cumula Advies, gemachtigde van [geïntimeerde] , heeft [appellant] bij aangetekend verzonden schrijven van 22 januari 2015 gesommeerd het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten, binnen acht dagen na dagtekening van die brief te betalen.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Wijziging van eis
Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
Grief IIis gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellant] .
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ongeveer twee weken na het uitvoeren van de werkzaamheden ontdekte [appellant] dat er sprake was van spoorvorming. Hij heeft [geïntimeerde] daarvan toen telefonisch op de hoogte gesteld en heeft hem te kennen gegeven dat [geïntimeerde] meteen diende over te gaan tot herstel. Ook heeft hij [geïntimeerde] verschillende uitnodigingen gestuurd om de schade te herstellen, maar daarop heeft [geïntimeerde] niet gereageerd. Na het agrarisch seizoen 2014-2015 was het sowieso niet meer mogelijk om tot herstel over te gaan. Nu herstel en derhalve nakoming achterwege bleef, was [appellant] gerechtigd zijn betalingsverplichting op te schorten en schadevergoeding te vorderen. [appellant] vordert in hoger beroep alsnog de overeenkomst van opdracht (partieel) te ontbinden voor wat betreft de ondeugdelijk uitvoerde werkzaamheden.
Voor wat de geleden schade betreft verwijst [appellant] naar de brief van de heer [C] [naar het hof begrijpt de brief van 2 mei 2015 die bij conclusie van dupliek in eerste aanleg is overgelegd]. De schade betreft de volledige oppervlakte van het perceel van circa 6 hectare. Door de diepe spoorvorming is maaien zo goed als niet mogelijk en raken geregeld schapen op hun rug.
Bij akte houdende uitlating productie in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] als productie 8 een foto van een tractor met de Cambridgerol overgelegd. Op deze foto is niet te zien dat deze combinatie diepe sporen nalaat. [geïntimeerde] heeft reeds ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg betoogd dat de sporen die zijn te zien op één van de foto’s die [appellant] bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht [maar die het hof niet in het dossier heeft aangetroffen], een gevolg zijn van het ‘terugzakken van de woelsporen’. [geïntimeerde] stelt dat hij [appellant] er vooraf op heeft gewezen dat een perceel dat diep gewoeld wordt, moet worden nabewerkt met een kilverbak, maar dat [appellant] dat niet wilde omdat het effect van het woelen dan weg zou zijn. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] dat herhaald.
Voor het slagen van een vordering tot schadevergoeding is vereist dat sprake is van een (toerenbare) tekortkoming, dat de schade daarmee in causaal verband staat en dat verzuim is ingetreden indien nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is (art 6:74 BW).
‘Na het agrarisch seizoen 2014-2015 was het sowieso niet meer mogelijk om tot herstel over te gaan’. [appellant] heeft deze stelling echter op geen enkele wijze toegelicht en deze valt ook niet te rijmen met het feit dat in de brief van Leeraar van 2 mei 2015, waarnaar [appellant] ter onderbouwing van zijn schadevordering verwijst, wordt vermeld dat Loonbedrijf Heeringa de (sporen in de) percelen kan herstellen voor een bedrag van € 2.500,-.
Het hof houdt het er daarom voor dat zo [geïntimeerde] al tekort geschoten is in de nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis, nakoming niet blijvend onmogelijk is.
[appellant] stelt dat hij [geïntimeerde] in een telefoongesprek in gebreke heeft gesteld en biedt aan dat te bewijzen. Aan dat bewijsaanbod gaat het hof als niet ter zake doende voorbij. [appellant] heeft immers niet gesteld en te bewijzen aangeboden dat hij [geïntimeerde] schriftelijk heeft aangemaand en hem daarbij een redelijke termijn voor nakoming heeft gesteld.
In hoger beroep heeft [appellant] aangegeven geen nakoming maar ontbinding van de overeenkomst te wensen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vordering tot ontbinding van de overeenkomst niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dat betekent dat dat [appellant] zijn betalingsverplichting niet mag opschorten en aan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van de factuur moet voldoen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, nu tegen de toewijzing van die posten door de kantonrechter niet inhoudelijk is gegriefd.
6.Slotsom
- griffierecht € 314,-
€ 1.518,-( 2 punten x tarief € 759,-)
7.De beslissing
4 september 2018.